Gedragscode SRA

Download in pdf

1
GEDRAGSCODE SRA
ALGEMEEN
1. Doel en ontwikkeling
In deze code is geformuleerd welk gedrag de Stichting Register
Arbeidsdeskundigen (SRA) van een bij haar geregistreerde arbeidsdeskundige
verwacht. De code schrijft dit gedrag niet in detail voor, maar reguleert op
hoofdlijnen.
Twee typeringen:
– Het gaat hier om een professionele code die andere accenten legt dan de
verschillende huisregels van opdrachtgevers, dat zijn organisatiecodes.
– De code is een instrument ter verdere professionalisering van het vak van
arbeidsdeskundige.
Deze code is tot stand gekomen door een systematische analyse van
a). de bestaande Gedragsregels;
b). de jurisprudentie van het (Centraal) Arbeidsdeskundig Tuchtcollege ;
c). de drie Regiobijeenkomsten over de ethiek van het vak aan de hand van
casus.
Het UWV, Het Verbond van Verzekeraars en de CG-Raad zijn betrokken
geweest bij de totstandkoming van de Gedragscode van de SRA en
onderschrijven deze.
2. Arbeidsdeskundige, opdrachtgever en cliënt
De arbeidsdeskundige is een specialist op het gebied van mens, werk en
inkomen. Hij geeft inzicht in de belastbaarheid, beleving en mogelijkheden van
2
mensen in disbalans en weegt die af tegen de belasting die werk met zich
meebrengt. Hij coacht mensen bij het bereiken van reële doelen op het gebied
van werk en inkomen.
Onder “arbeidsdeskundige” verstaat deze Gedragscode de arbeidsdeskundige
die is geregistreerd bij de SRA.
Onder “opdrachtgever” verstaat deze Gedragscode de natuurlijke persoon of
de rechtspersoon die zich tot een bij de SRA geregistreerde arbeidsdeskundige
wendt met het verzoek om onderzoek te verrichten of advies uit te brengen.
Onder “cliënt” wordt in dit verband verstaan degene op wie de opdracht van
de arbeidsdeskundige betrekking heeft.
3. Professioneel gedrag
Onder “professioneel gedrag” wordt verstaan observeerbaar gedrag waarin de
normen en waarden van de beroepsuitoefening zichtbaar zijn, zoals door de
beroepsvereniging vastgestelde richtlijnen en leidraden. Professioneel gedrag
komt tot uitdrukking in woord, handelen en uiterlijk en is van groot belang voor
het basisvertrouwen dat cliënten en opdrachtgevers in een beroepsbeoefenaar
kunnen stellen.
4. Specifieke gedragsverwachtingen
Het specifieke gedrag dat de SRA van een bij haar geregistreerde
arbeidsdeskundige verwacht heeft zowel ethische, als juridische aspecten. Deze
gedragscode formuleert in Deel I algemene ethische uitgangspunten en daarna
in Deel II de daarvan afgeleide ethisch-juridische artikelen. Het (Centraal)
Arbeidsdeskundig Tuchtcollege van de SRA toetst het gedrag van de
arbeidsdeskundige ingeval van een tegen hem ingediende klacht (alleen) aan
die artikelen.
DEEL 1 ETHISCHE UITGANGSPUNTEN VAN DE GEDRAGSCODE
Aan het professioneel uitoefenen van het vak van arbeidsdeskundige liggen
ethische uitgangspunten ten grondslag. Ze zijn te onderscheiden in waarden en
normen.
3
Waarden zijn collectieve opvattingen van het goede. Ze zijn inherent aan het
vak en we geven ze vaak weer via trefwoorden.
Voor de arbeidsdeskundige is menselijke waardigheid de overkoepelende
waarde. Deze centrale waarde overkoepelt vier intrinsieke morele waarden.
Intrinsiek wil zeggen: ze hebben waarde op zichzelf om na te streven.
Omschrijving van menselijke waardigheid Intrinsieke waarden
De mens is in aanleg een sensitief wezen dat
zichzelf bewust is en zelfstandig kan (leren)
denken en handelen door zich in interactie met
anderen naar eigen bepaling te ontwikkelen,
specifiek door:
1. Zelfbeschikking
zich te verplaatsen in de positie van de ander, 2. Wederkerigheid
de ander als gelijkwaardige te behandelen, 3. Gelijkwaardigheid
en de eigenheid van de ander te respecteren. 4. Respect
Om deze waarden te realiseren hebben we ondersteunende of instrumentele
waarden nodig: zij maken de intrinsieke waarden mogelijk.
Gezondheid: heeft een mens nodig om zijn talenten, ambities en
mogelijkheden te realiseren. Veel cliënten ontbreekt het in meer of mindere
mate aan gezondheid en dit tast de intrinsieke waarde van zelfbeschikking aan.
Privacy: cliënten komen terecht in procedures, beoordelingen en dossiers. Ze
zijn onderwerp van gesprek tussen professionals. Dit is onvermijdelijk. Het
roept wel de behoefte op aan discretie in het gebruik van persoonlijke
gegevens, gelet op respect en wederkerigheid.
Oprechtheid: partijen zijn uit zichzelf eerlijk en open over relevante zaken. Zo
komt een gelijkwaardige en respectvolle samenwerking tot stand.
4
Vertrouwen: minimaal is de verwachting dat partijen zich voorspelbaar
opstellen en gedragen ten dienste van respect en wederkerigheid.
Moed: de arbeidsdeskundige die moed heeft durft welbewuste risico´s te
nemen om op te komen voor de ethische uitgangspunten van het vak zoals in
deze sectie beschreven.
Vanuit de drie belangrijkste ethische perspectieven: beginselen, gevolgen en
deugden (zie Bijlage 1 voor een historische achtergrond), leiden we normen af.
Morele normen zijn aanwijzingen tot handelen. Tezamen bepalen deze de
morele verantwoordelijkheid van het vak. Hieronder de tien morele normen
van de arbeidsdeskundige in termen van beginselen, gevolgen en deugden.
Beginselen
1. De arbeidsdeskundige heeft de morele plicht om de cliënt te respecteren
door hem in zijn waarde te laten en zijn gegevens vertrouwelijk te behandelen.
Vanuit de cliënt gezien is dit het recht op een respectvolle behandeling en op
vertrouwelijkheid. Een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel
6 van de Regels van de Gedragscode en de toelichting daarop.
2. De arbeidsdeskundige heeft de morele plicht om de cliënt alle relevante
informatie te verschaffen die deze nodig heeft om zijn eigen belangen
verantwoord te kunnen behartigen. Vanuit de cliënt gezien is dit het recht op
alle daartoe relevante informatie.
3. De arbeidsdeskundige heeft de morele plicht zelfkennis te ontwikkelen op
basis van zelfreflectie in combinatie met intercollegiaal overleg.
4. Het principe van rechtvaardigheid. De arbeidsdeskundige laat zich in het
uitvoeren van zijn opdracht leiden door het beginsel van rechtvaardigheid: de
tot stand gekomen beslissing moet op basis van redelijkheid en billijkheid te
verdedigen zijn.
5
Deze beginselen worden begrepen als toenaderingsverantwoordelijkheid. De
arbeidsdeskundige heeft een eigen verantwoordelijkheid om, zolang dat nodig
is, op redelijke wijze met de cliënt in gesprek te komen en te blijven.
Gevolgen
5. Ten dienste van het morele uitgangspunt 4 maakt de arbeidsdeskundige, in
ieder geval voor zichzelf, een grondige inventarisatie van de mogelijke gevolgen
voor alle betrokkenen bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden.
Waar het de SRA daarbij meer specifiek om gaat is dat de arbeidsdeskundige in
staat is om te beargumenteren hoe hij bepaalde keuzes heeft gemaakt en
andere heeft gelaten.
6. Ter verheldering van genomen beslissingen kan de arbeidsdeskundige, indien
gevraagd, een expliciete afweging geven van de geïnventariseerde belangen.
Deze gevolgen worden begrepen als handelingsverantwoordelijkheid. De
arbeidsdeskundige heeft een eigen verantwoordelijkheid om de gevolgen van
alle handelingsopties te onderzoeken, af te wegen en op basis daarvan tot een
eigenstandig of onafhankelijk oordeel te komen.
Deugden
7. Het is voor de arbeidsdeskundige een deugd van rechtvaardigheid om de
balans te bewaken tussen humanitaire betrokkenheid en professionele
distantie ten opzichte van de cliënt, opdat een redelijke en billijke afweging kan
worden gemaakt.
8. Het is voor de arbeidsdeskundige een deugd van zorg om zowel in de
informatieverstrekking als in het doorlopen van de vakkundige procedures
zorgvuldig en vertrouwelijk te werk te gaan. Een en ander met inachtneming
van het bepaalde in artikel 6 van de Regels van de Gedragscode en de
toelichting daarop.
9. Het is voor de arbeidsdeskundige een deugd van karakter om zelfkennis te
ontwikkelen en de eigen beperkingen voor het professioneel uitoefenen van
het vak mee te wegen in het aannemen van opdrachten.
6
10. Het is voor de arbeidsdeskundige een deugd van zorg om zijn competenties
verder te ontwikkelen en zich professioneel en collegiaal te gedragen. De
arbeidsdeskundige aangesloten bij de SRA verklaart een professional te zijn en
daar ook naar te handelen.
Deze deugden worden begrepen als ontwikkelingsverantwoordelijkheid. De
arbeidsdeskundige heeft een eigen verantwoordelijkheid in het ontwikkelen
van zelfkennis, zorgvuldigheid en billijkheid in het tegemoet treden van de
cliënt en in het maken van professionele afwegingen.
Deze tien morele normen worden ter illustratie en ter inspiratie toegepast op
de vier morele casus, die zijn besproken tijdens de regiobijeenkomsten, zie
Bijlage 2.
Het kenmerkende aan morele afwegingen is dat meerdere uitgangspunten
tegelijk kunnen gelden. Het bewust zwaarder laten wegen van het ene
uitgangspunt boven het andere typeert de professionele arbeidsdeskundige en
kan als zodanig onderdeel vormen van de beoordeling van klachtwaardig
geacht handelen. De SRA wijst er in dat verband wel op dat de in Deel I
geformuleerde uitgangspunten daartoe niet gelden als toetsnorm. Die is
immers verwoord in de in Deel II neergelegde artikelen.
DEEL II REGELS VAN DE GEDRAGSCODE
De hierboven verwoorde ethische uitgangspunten in de vorm van morele
waarden en normen en het bijpassende begrip van verantwoordelijkheid keren
terug in de hierna volgende artikelen, die zo zijn geformuleerd dat deze ook
juridisch toetsbaar zijn. Waar nodig volgt op elk artikel:
– een toelichting;
– relevante passages uit (chronologisch verwerkte) uitspraken van het
(Centraal) Arbeidsdeskundig Tuchtcollege (te kennen via www.registerarbeidsdeskundigen.
nl);
Artikel 1 Algemene toetsnorm
7
De arbeidsdeskundige neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een redelijk
handelend en redelijk bekwaam arbeidsdeskundige in acht. Daarbij handelt hij
in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die
voortvloeit uit de op dat moment voor arbeidsdeskundigen geldende
professionele standaard.
Toelichting
In Deel 1 is “verantwoordelijkheid” omschreven als een combinatie van
toenaderingsverantwoordelijkheid, handelingsverantwoordelijkheid en
karakterverantwoordelijkheid.
In dit artikel is algemene zorgplicht van de arbeidsdeskundige geformuleerd. In
die zin dat de arbeidsdeskundige die zorg moet betrachten die een redelijk
bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou
hebben betracht. De SRA wijst er overigens wel met nadruk op dat de norm is
bedoeld ter toetsing van het gedrág van de arbeidsdeskundige en niet, althans
niet zozeer, ter toetsing van de ínhoud. Wat de inhoud betreft toetst SRA of de
arbeidsdeskundige in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen
(marginale toetsing). Dat is immers ook wat met deze Gedragscode, de naam
zegt het al, wordt beoogd.
Het (Centraal) Arbeidsdeskundig Tuchtcollege zal ter toetsing van een klacht en
ter inkleuring van deze norm de (mogelijke) specifieke regels en normen
toepassen die gelden ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen op het
specifieke werkterrein van de aangeklaagde arbeidsdeskundige. Zonder te
pretenderen naar enige volledigheid valt – ter illustratie – in dit verband te
denken aan het Beroeps Competentie Dossier “Arbeidsdeskundige” en de
Richtlijnen en Leidraden, beide opgesteld door de Nederlandse Vereniging van
Arbeidsdeskundigen (NVvA) en het Professioneel Statuut dan wel het
Professioneel Statuut van Arbeidsdeskundigen werkzaam bij UWV.
Uitspraken AT
Uitspraak 27 mei 2002
8
„De gedragsregels schrijven voor dat de arbeidsdeskundige zich onthoudt van
methoden van onderzoek en/of begeleiding welke niet stroken met de
algemene normen van fatsoen. De arbeidsdeskundige betracht daarbij de
nodige zorgvuldigheid en deskundigheid. De Raad is van oordeel dat beklaagde
deze gedragsregel in ernstige mate heeft overtreden. Beklaagde heeft zich
schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en is zowel ten opzichte van
klaagster als zijn oorspronkelijke opdrachtgever Y in gebreke gebleven met het
geven van volledige en juiste informatie over de diverse rollen die hij
gaandeweg op zich is gaan nemen..
Uitspraak 22 maart 2004
„De klacht behelst voornamelijk de wijze van bejegening door de
arbeidsdeskundige van een aan zijn oordeel toevertrouwde cliënt. Noch uit de
stukken die aan de Raad ter kennis zijn gebracht, noch uit het verhandelde
tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is het de Raad gebleken, dat
beklaagde zou zijn tekortgeschoten in de wijze, waarop hij klager heeft
voorgelicht omtrent het doel van het door hem te verrichten onderzoek en de
daarbij te hanteren methodes en instrumenten. Evenmin is gebleken dat
beklaagde zich onheus, onfatsoenlijk en/of onzorgvuldig (lees agressief,
beledigend, discriminerend, manipulerend, intimiderend, bevooroordeeld en
ongeïnteresseerd) ten opzichte van klager zou hebben uitgelaten en/of
gedragen.
Uitspraak 12, 1 december 2004
„Bij de beoordeling van de re-integratiemogelijkheden onderzoekt de
arbeidsdeskundige de beperkingen van de bedongen arbeid in relatie tot de
medische beperkingen van de werknemer, welke mogelijkheden voor
aangepaste arbeid voorhanden zijn, welke andere externe arbeid mogelijk is.
Pas dan is een oordeel mogelijk over de vraag of geschikte re-integratieinspanningen
zijn verricht. Tenslotte komt de vraag aan de orde of die
inspanningen voldoende zijn geweest.
Uitspraak 29 juli 2005
„Van een registerarbeidsdeskundige mag worden verwacht dat deze zich bij
een claimbeoordeling een compleet beeld vormt van de klant, zijn opleiding,
9
arbeidsverleden en arbeidsmogelijkheden. Hoewel de Gedragsregels SRA niet
verplicht voorschrijven dat de registerarbeidsdeskundige de klant vóór of
tijdens zijn onderzoek persoonlijk spreekt, neemt deze – zoals telkens opnieuw
blijkt – een groot risico door dat na te laten..
Uitspraak 11 oktober 2005
„Het is de taak van een registerarbeidsdeskundige om onafhankelijk en zo
objectief mogelijk vast te stellen welke arbeid de betrokkene, gelet op zijn
mogelijkheden en beperkingen kan verrichten. In het kader van een reintegratieonderzoek
betekent dat – mede gezien in het licht van de wet
Poortwachter – dat allereerst wordt onderzocht of de betrokkene zijn eigen
arbeid – eventueel met aanpassingen – kan verrichten en (zo nee) welke andere
passende arbeid bij de werkgever mogelijk is. Daartoe is onderzoek naar die
andere passende functies nodig, en is het voorts gewenst de mutaties in die
functies in het verleden en de te verwachten veranderingen in de toekomst in
kaart te brengen..
Uitspraak 11 maart 2008
„De belangen, zowel van werkgevers als van werknemers, waarmee een
arbeidsdeskundige beroepshalve wordt geconfronteerd, zijn groot.
Zij vormen veelvuldig aanleiding tot ernstige geschillen in en buiten rechte. Een
vakbekwaam uitgevoerd arbeidsdeskundig onderzoek kan dat op zich niet
voorkomen. Wel mag verwacht worden dat de rapportage en het optreden van
een arbeidsdeskundige zodanig zal zijn dat deze op zich geen bron van
conflicten wordt, doordat de rapportage geen duidelijkheid verschaft over de
wijze waarop een arbeidsdeskundige tot zijn oordeel is gekomen of doordat er
geen duidelijkheid bestaat over de rol van de arbeidsdeskundige ten opzichte
van de onderzochte. Een arbeidsdeskundige dient erop bedacht te zijn dat zijn
rapportage jarenlang een eigen leven gaat leiden. Het is daarom van het
grootste belang dat een arbeidsdeskundige volstrekt helder in zijn rapportage
aangeeft op basis van welke feiten, verkregen op een in de rapportage
beschreven wijze en op basis van welke arbeidsdeskundige analyse hij per
10
onderdeel tot welke conclusies komt. Het is voorts van het allergrootste
belang, dat de arbeidsdeskundige zijn onderzoek objectief, onafhankelijk en
onpartijdig uitvoert. Als deze normen niet strikt worden nageleefd is een
noodzakelijke vertrouwensrelatie met de onderzochte niet mogelijk, vervalt de
bereidheid zich aan een arbeidsdeskundig onderzoek te onderwerpen en/of de
uitkomst daarvan de accepteren. Het zal ook de maatschappelijke acceptatie
van arbeidsdeskundige bevindingen schaden en een negatieve uitstraling
hebben op de gehele beroepsgroep van arbeidsdeskundigen. Deze breed
gedragen normen liggen ten grondslag aan de Gedragsregels SRA en zijn
eveneens vastgelegd in het Professioneel Statuut (artikel 2). De (gezags)relatie
tussen de arbeidsdeskundige met zijn werkgever of opdrachtgever mag op de
strikte naleving van deze beginselen geen invloed hebben en hoeft daarop ook
op zich geen invloed te hebben. De Gedragsregels schrijven in art 2.2 voor hoe
de arbeidsdeskundige in een dergelijke situatie heeft te handelen. In het
voetspoor daarvan zal de arbeidsdeskundige binnen en buiten het kader van
zijn onderzoek ook de schijn van partijdigheid dienen te vermijden. Doet hij dat
wél, dan zal zijn handelen eveneens in strijd zijn met de Gedragsregels. In het
licht van de door de Raad eerder geconstateerde schendingen van deze voor de
beoefening van het beroep van arbeidsdeskundige zo belangrijke normen, zal
de Raad overtredingen terzake met een zware sanctie treffen..
Uitspraak 2 oktober 2008
„De klacht dat beklaagde pas na 14 maanden arbeidsongeschiktheid zich voor
het eerst met klaagster heeft bezig gehouden, acht de Raad ongegrond. Er is
geen gedragsregel die beklaagde verplicht zich uit eigen beweging vroegtijdig
met de reïntegratie bezig te houden van de arbeidsongeschikte werknemer. Als
beklaagde daartoe geen opdracht heeft gehad, ligt de verantwoordelijkheid
voor een eventuele te late inschakeling van een arbeidsdeskundige geheel bij
de opdrachtgever.”
Uitspraak 22 januari 2010
11
„Door de ontwikkeling op het gebied van sociale zekerheid, waarbij aan
werkgevers een grote rol is toebedeeld bij het voorkomen en beperken van
arbeidsongeschiktheid van werknemers is ook de rol en de positie van de
arbeidsdeskundige veranderd. Mede in het licht van die ontwikkeling heeft de
Raad in eerdere uitspraken overwogen dat het van het allergrootste belang is
dat de arbeidsdeskundige zijn opdracht en onderzoek objectief, onafhankelijk
en onpartijdig uitvoert. Als deze normen niet strikt worden nageleefd is een
voor het welslagen van de opdracht noodzakelijke vertrouwensrelatie met de
werknemer niet mogelijk. Alsdan vervalt de bereidheid om mee te werken aan
een onderzoek resp. re-integratietraject en zal het onderzoek resp. de opdracht
niet succesvol kunnen worden uitgevoerd. Het zal ook de maatschappelijke
acceptatie van arbeidsdeskundige bevindingen schaden en een negatieve
uitstraling hebben op de gehele beroepsgroep van arbeidsdeskundigen. Deze
breed gedragen normen liggen ten grondslag aan de Gedragsregels SRA en zijn
eveneens vastgelegd in het Professioneel Statuut (artikel 2). De (gezags)relatie
tussen de arbeidsdeskundige met zijn opdrachtgever mag op de strikte naleving
van deze beginselen geen invloed hebben en hoeft daarop ook op zich geen
invloed te hebben. De Gedragsregels schrijven in 2.2 voor hoe de
arbeidsdeskundige in een dergelijke situatie heeft te handelen. In het
voetspoor daarvan zal de arbeidsdeskundige binnen en buiten het kader van
zijn onderzoek ook de schijn van partijdigheid dienen te vermijden. Doet hij dat
niet, dan zal zijn handelen eveneens in strijd zijn met de Gedragsregels..
Uitspraak 5 maart 2010
„De Raad oordeelt de klacht omtrent partijdigheid als ongegrond. Het is de
Raad gebleken dat klaagster diverse malen is uitgenodigd om mee te werken
aan het arbeidskundig onderzoek. Klaagster heeft aangegeven om persoonlijke
redenen aan een dergelijk onderzoek niet mee te willen respectievelijk te
kunnen meewerken. De Raad stelt vast dat er geen objectieve (medische)
gegevens voorhanden zijn waaruit onomstotelijk blijkt dat klaagster op goede
gronden niet mee heeft willen respectievelijk kunnen werken aan het
arbeidskundig onderzoek. Klaagster heeft het door de bedrijfsarts en haar
12
behandelend psycholoog gegeven advies om wél mee te werken aan het door
beklaagde ingestelde arbeidskundige onderzoek genegeerd. Ondanks
voornoemd advies wilde klaagster geen gesprek met beklaagde, waardoor
beklaagde de rapportage heeft voltooid zonder uit eigen mond van klaagster
haar visie op de re-integratie te vernemen. De opmerking van beklaagde in
haar rapportage dat de houding van klaagster in het kader van haar reintegratie
zorgelijk is en de voortgang daarbij belemmert, getuigt, gelet op het
bovenstaande, naar het oordeel van de Raad niet van partijdigheid..
Uitspraak 17 maart 2010
„Klager stelt beklaagde bij brief d.d. 16 december 2006 naar zijn zeggen
aansprakelijk. Beklaagde reageert in ieder geval bij brief d.d. 18 december
2006. Hij vangt zijn brief aan met een op internet gevonden bericht over klager
onder het vetgedrukte kopje: “Taxibedrijf zeikt in Y”, en neemt de inhoud
daarvan als citaat over. Volgens beklaagde bedoelde hij op deze wijze aan te
geven hoe hij aan het telefoonnummer van klager gekomen was. Dat verweer
is niet ter zake. Klagers telefoonnummer komt in het bericht niet voor. Het
bericht gaat er integendeel over dat klager telefonisch niet bereikbaar is. Het
citaat voegt ook niets toe aan de inhoud van de brief van beklaagde en is
daarom overbodig. De Raad is van oordeel dat beklaagde niet anders bedoeld
heeft, dan de kop van het citaat suggereert, namelijk dat klager niet moet
“zeiken”. De Raad acht het opnemen van dit citaat in strijd met de normen van
fatsoen en professionaliteit, en vindt de klacht daarom gegrond zonder
daaraan overigens een sanctie aan te verbinden..
Uitspraak 25 maart 2010
„Beklaagde had wat goed te maken en heeft daarover met klager een zeer
concrete afspraak gemaakt, c.q. toezeggingen gedaan. Het is alleen daarom al
onaanvaardbaar, dat beklaagde na ontvangst van de reactie van klager d.d. 19
november 2008 zonder enig overleg, ja zelfs zonder enige mededeling of
motivering, zijn werkzaamheden heeft gestaakt. De Raad acht deze
handelswijze in strijd met de in de Gedragsregels SRA opgenomen
fatsoensnorm, maar ook weinig professioneel. De brief van klager d.d. 19
november 2008 rechtvaardigde een dergelijke houding allerminst. De brief is
13
weliswaar robuust van toon, maar zakelijk en ter zake. Er komt naar het
oordeel van de Raad geen onvertogen woord in voor ten aanzien van het
functioneren van beklaagde. Beklaagde had met deze reactie van klager
munitie genoeg om zijn rapport snel af te ronden en in overleg te treden met
de werkgever van klager, zoals hij had toegezegd, over zijn aangepaste
rapportage. Beklaagde had zich jegens klager niet gebonden al diens
gezichtspunten tot de zijne te maken. De Raad weegt mee dat beklaagde goed
op de hoogte was van de precaire arbeidsrechtelijke verhouding, waarin klager
– mede door toedoen van beklaagde – verkeerde, en het belang van klager bij
een verbeterde rapportage, zoals in september 2008 tussen hen was
afgesproken. Beklaagde is door niets meer van zich te laten horen hoogst
onzorgvuldig omgegaan met het belang van klager en het doel van de hele
exercitie, namelijk beperking van klagers schade, ontstaan door eerder
gemaakte fouten van beklaagde. De omstandigheid dat beklaagde onder druk
van de SRA zijn conceptrapportage in mei 2009 (dus circa een halfjaar later als
afgesproken) op enkele punten heeft aangepast, mediation heeft voorgesteld
en zijn excuses aan klager heeft aangeboden, acht de Raad van geen belang. De
verstoorde verhouding tussen partijen, waarop beklaagde zich in zijn verweer
beroept, is niet de oorzaak van het feit dat hij zijn rapportage niet heeft
afgerond, maar het gevolg daarvan..
Uitspraak RvT 27 januari 2011
Het is niet ongebruikelijk om kort het standpunt van de cliënt te vermelden t.a.v. zijn reintegratie
een rapportage dat over die re-integratiemogelijkheden gaat. De weigering om de
grief van klager in zijn rapport op te nemen was daarom niet nodig geweest. Beklaagde heeft
voor die weigering als argument aangevoerd dat “een arbeidsdeskundige die dit wel doet de
objectiviteit van het onderzoek schaadt en niet meer door een opdrachtgever zal worden
ingeschakeld.”
Daarmee heeft beklaagde de schijn van partijdigheid op zich geladen met als logisch gevolg
dat klager geen vertrouwen meer had in de objectiviteit van beklaagde.
Uitspraak RvT 28 februari 2011
De Raad heeft in het verleden bij herhaling kenbaar gemaakt, dat een arbeidsdeskundige, die
onderzoek verricht naar de re-integratiemogelijkheden van een werknemer bij de eigen
14
werkgever, extra kritisch moet zijn op de door werknemer en werkgever aangedragen feiten
en omstandigheden, omdat zij dikwijls een tegengesteld belang hebben. Dat kleurt hun relaas,
zeker als er ook nog sprake is van een (sluimerend) arbeidsconflict. Beklaagde is daaraan
geheel voorbij gegaan. Hij heeft het “arbeidsconflict” juist als uitgangspunt voor zijn oordeel
gekozen. De Raad moet daarom vaststellen, dat beklaagde een volstrekt partijdig onderzoek
heeft verricht en daarmee de Gedragsregel ten aanzien van de onpartijdigheid en
onafhankelijkheid ernstig heeft geschonden. Zoals de Raad in het verleden meerdere malen
heeft overwogen is het voor het functioneren van de arbeidsdeskundige beroepsgroep
onontbeerlijk, dat degene, die een arbeidsdeskundig onderzoek moet ondergaan, kan
vertrouwen op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de arbeidsdeskundige in kwestie.
Uitspraak RvT 8 oktober 2012
Tegen deze achtergrond is de Raad van oordeel dat van beklaagde – ter inventarisatie van de
belasting van de functie – had mogen worden verwacht dat hij een bezoek bracht aan de
beoogde werkplek. Daaraan doet naar het oordeel van de Raad niet af dat beklaagde het
bedrijf van werkgever naar eigen zeggen “goed kende”. Uit de e-mail van werkgever van 14
juli 2011, waarin de opdracht lag besloten, blijkt immers dat het om een “nieuwe” (tijdelijke)
functie ging die speciaal zou worden ingericht met het oog op de re-integratie van klaagster.
Door een dergelijk bezoek in de gegeven feiten en achtergronden achterwege te laten en
uitsluitend uit te gaan van een schriftelijke opsomming van de werkzaamheden door
werkgever, heeft beklaagde zich naar het oordeel van de Raad in onvoldoende mate
zelfstandig een oordeel gevormd over de aard en omvang van de werkzaamheden die aan de
functie zouden zijn verbonden.
Uitspraak RvT 14 februari 2013
Uit artikel 1 Gedragscode SRA blijkt dat de arbeidsdeskundige bij zijn werkzaamheden de
zorg van een goed – oftewel een redelijk handelend – arbeidsdeskundige in acht neemt,
waarbij hij in overeenstemming handelt met de op hem rustende verantwoordelijkheid die
voortvloeit uit de op dat moment voor arbeidsdeskundigen geldende professionele standaard.
Het is in dit verband de taak van een arbeidsdeskundige om onafhankelijk en zo objectief
mogelijk vast te stellen welke arbeid de betrokkene, gelet op zijn mogelijkheden en
beperkingen nog kan verrichten (Vgl. RvT SRA 11 oktober 2005). De arbeidsdeskundige
dient zich onpartijdig op te stellen en de (gezags)relatie tussen de arbeidsdeskundige met zijn
werk- of opdrachtgever mag op de strikte naleving van deze beginselen geen invloed hebben.
Daarom wordt geacht dat de arbeidsdeskundige binnen en buiten het kader van zijn onderzoek
ook de schijn van partijdigheid vermijdt. Wordt deze schijn wél gewekt, dan zal het handelen
van de arbeidsdeskundige eveneens in strijd zijn met de Gedragsregels (Vgl. RvT SRA 11
maart 2008)
15
De conclusie dat klager niet geschikt is voor de eigen functie onderschrijft de Raad niet voor
wat betreft de omvang van het aantal uren dat klager werkzaamheden ten behoeve van
werkgever verrichtte voor de arbeidsongeschiktheid. Uit het rapport blijkt immers niet dat
beklaagde in ogenschouw heeft genomen dat klager bij werkgever in dienst was voor 36 uur,
maar (naar uit het rapport wel blijkt) gemiddeld bijna 50 uur per week werkte. Naar de
overtuiging van de Raad mag, gegeven die feiten en omstandigheden, van een redelijk
handelend arbeidsdeskundige worden verwacht dat hij in de beoordeling de vraag betrekt of
klager in staat te achten is om de werkzaamheden die verbonden zijn aan de eigen functie
binnen de overeengekomen arbeidsduur van 36 uur per week te verrichten. Door dat na te
laten, heeft beklaagde zijn oordeel omtrent de (on)geschiktheid voor het eigen werk naar het
oordeel van de Raad onvoldoende gemotiveerd.
Beklaagde heeft voorts een opsomming gegeven van enkele andere functies binnen het eigen
bedrijf die hij passend acht. Beklaagde noemt in dat verband – onder meer – de functies van
productieleider, ploegchef, KAM manager, medewerker Kwaliteit. Niet blijkt dat hij
onderzoek heeft verricht naar de belastbaarheid van die functies. Wat die functies inhouden,
laat staan welke deeltaken binnen die functies worden verricht, blijkt niet.
Evenmin heeft beklaagde getoetst of de belastbaarheid van klager de belastbaarheid van de als
passend geduide functies overschrijdt. Beklaagde heeft aldus volstaan met een opsomming
van enkele niet nader onderbouwde functies die hij als passend beschouwt.
Ten aanzien van de functies van magazijnchef, KAM coördinator en kwaliteitscontroleur die
beklaagde passend acht voor beklaagde buiten het eigen bedrijf, geldt hetzelfde als voor de als
passend geduide functies in het eigen bedrijf. Door dit alles na te laten, is beklaagde
tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten (Vgl. RvT SRA 24 november 2003)
Uitspraak CvB 29 maart 2013
Bij tuchtzaken gaat het – ook hier – om de vraag of beklaagde met zijn handelen is gebleven
binnen hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen binnen de beroepsgroep van
arbeidsdeskundigen als norm werd aanvaard.
Uitspraak CvB 3 april 2013
Klaagster verwijt beklaagde onbehoorlijk en onzorgvuldig handelen. Onder onbehoorlijk kan
worden verstaan: ‘ongepast, incorrect, onbetamelijk’. Hiervan is geen sprake geweest. Onder
onzorgvuldig kan worden verstaan: onnauwkeurig, onordelijk, nalatig. Omdat beklaagde op
geen enkel moment uit eigener beweging en tijdig klaagster op de hoogte heeft gesteld van de
niet optimale voortgang, is het College van oordeel, dat dit onzorgvuldig is geweest. Niet is
gesteld of gebleken dat haar beperkingen ten aanzien van haar persoonlijk functioneren
daaraan in de weg stonden. Onder communicatie kan worden verstaan: het uitwisselen van
informatie. Beklaagde heeft wel degelijk met klaagster gecommuniceerd. Van beklaagde had
16
echter verwacht mogen worden dat zij concreter was geweest in haar toezeggingen, dan wel
eerder en uit eigen beweging klaagster tijdig op de hoogte had gesteld van de niet optimale
voortgang.
Uitspraak CAT 13 augustus 2013
Het behoort tot zijn taak als arbeidsdeskundige acht te slaan op stukken die hem door beide
partijen worden gezonden. Het innemen van een ander standpunt zou juist op partijdigheid
kunnen duiden.
Uitspraak AT 19 augustus 2013
Het Tuchtcollege acht het in het licht van Artikel 1 Gedragscode van groot belang dat de
register-arbeidsdeskundig onafhankelijk is en iedere schijn van partijdigheid en
belangenverstrengeling vermijdt. Het is naar het oordeel van het Tuchtcollege laakbaar dat
beklaagde jegens klager binnen een periode van enkele maanden en zonder enige
communicatie met klager daarover verschillende posities jegens klager heeft ingenomen. Het
Tuchtcollege stelt vast dat beklaagde niet heeft geverifieerd of de verschillende rollen bij
klager duidelijk waren en of daar al dan niet bezwaar tegen bestond . Dat is naar het oordeel
van het Tuchtcollege mede van belang omdat voorkomen moet worden dat informatie die aan
een arbeidsdeskundige in zijn hoedanigheid van arbeidsdeskundige wordt verstrekt, door de
arbeidsdeskundige later in een andere hoedanigheid tegen de verstrekker van de informatie
wordt gebruikt. Dat is strijdig met Artikel 6 Gedragscode (geheimhouding). Alleen al de
schijn dat daarmee in strijd wordt gehandeld moet naar het oordeel van het Tuchtcollege
worden vermeden.
Uitspraak AT 2 december 2013
Zoals het Tuchtcollege eerder heeft uitgesproken, acht het Tuchtcollege het in het licht van
Artikel 1 van de Gedragscode van groot belang dat de register-arbeidsdeskundige
onafhankelijk is en iedere schijn van partijdigheid en belangenverstrengeling vermijdt.
Verwezen wordt naar de uitspraken van het Tuchtcollege (voorheen Raad van Toezicht) van
11 maart 2008 en 19 augustus 2013.
Onbetwist is dat de directeur van de werkgever van klager, tevens opdrachtgever van
beklaagde, 50% aandeelhouder is van de onderneming van beklaagde en de werkgever en de
onderneming van beklaagde op hetzelfde adres zijn gevestigd. Daarmee staat vast dat er
tussen de werkgever en beklaagde nog een andere (zakelijke) relatie bestaat dan alleen de
relatie van opdrachtgever en register-arbeidsdeskundige.
17
Uitspraak AT 26 maart 2014
Het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege oordeelt als volgt. Het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege
stelt voorop dat de Gedragsregels SRA weliswaar niet expliciet voorschrijven dat de
arbeidsdeskundige de cliënt persoonlijk spreekt, maar dat hij een groot risico neemt door dat
niet te doen (Vgl. AT SRA 8 oktober 2012; AT SRA 29 juli 2005).
Het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege onderschrijft dan ook het standpunt van beklaagde dat er,
kort gezegd, op neer komt, dat hij zonder een gesprek met klager niet in staat is om zijn
werkzaamheden als arbeidsdeskundige naar behoren te kunnen uitvoeren. Zulks geldt temeer
oo, daar is gesteld, noch gebleken dat klager daartoe op medische gronden niet in staat is
(Vgl. AT 5 maart 2010).
Het enkele feit dat beklaagde niet is ingegaan op de wens van klager tot het vervaardigen van
een gespreksverslag acht het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege in het licht van het voorgaande
niet verwijtbaar. Mede ook nu beklaagde, door klager onbestreden, heeft aangevoerd dat
klager wenste dat de gehele procedure van het deskundigenoordeel schriftelijk zou worden
gevoerd. Dat wil zeggen zonder een gesprek met hem. Daarbij wijst het Arbeidsdeskundig
Tuchtcollege er nog op, dat klager de gelijkluidende stellingname van “X” daaromtrent
genoegzaam bekend was, gelet op de brieven van “X” van 6 februari 2012 en 14 maart 2012.
Zelfs als juist is, zoals klager betoogt, dat andere medewerkers binnen “X” een dergelijk
verslag wel opstellen, dan nog kan naar het oordeel van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege
niet gezegd worden dat beklaagde tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt door dat
niet te doen.
Uitspraak AT 25 april 2014
Blijkens vaste rechtspraak van het Tuchtcollege (voorheen: Raad van Toezicht, RvT) dient
een arbeidsdeskundige er op bedacht te zijn dat een rapportage ingrijpende gevolgen voor de
betrokkene heeft en voor extern gebruik volledig, helder en duidelijk dient te zijn (zie o.a.:
RvT 22 oktober 1997, 19 november 2007 en 28 november 2008). Daarom worden de in
artikel 3 Gedragscode vastgelegde eisen aan arbeidsdeskundige rapportages gesteld. De
register-arbeidsdeskundige dient op heldere en zakelijke wijze zijn beroepshandelingen,
conform relevante bevindingen, alsmede de gronden waarop zijn conclusies berusten, te
rapporteren (zie o.a.: RvT 24 november 2003). Daarbij is van belang dat het Tuchtcollege niet
oordeelt over de inhoud en/of juistheid van de rapportage, maar uitsluitend toetst of deze aan
de in artikel 3 Gedragscode vastgelegde eisen voldoet (zie o.a.: RvT 26 oktober 2009).
Uitspraak AT 18 juli 2014
Het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege is voorts van oordeel dat het achterwege laten van een
werkplekonderzoek in deze situatie onzorgvuldig is. Op de werkzaamheden die klaagster
verrichtte voor de uitval waren twee functiebeschrijvingen van toepassing, te weten de
18
medewerker telefonisch consult en de functiebeschrijving secretaresse senior. Op de door
klaagster overgelegde urenregistraties is de functie omschreven als: “secr. Senior-med
telefonisch consult”. Beklaagde heeft in zijn rapport de functie van klaagster ook als één
geheel opgenomen.
Artikel 2 Te verschaffen en vergaarde informatie
1. De arbeidsdeskundige licht de cliënt op duidelijke wijze in over zijn opdracht.
Daarbij laat hij zich leiden door hetgeen de cliënt redelijkerwijze dient te weten
ten aanzien van de aard en het doel daarvan.
2. De arbeidsdeskundige ziet er bij de afweging van belasting (van de
activiteiten) en belastbaarheid (van de cliënt) op toe dat hij de beschikking
heeft over betrouwbare, actuele en verifieerbare (medische) gegevens waaruit
diens (on)mogelijkheden in voldoende mate blijken.
Toelichting
De arbeidsdeskundige dient de cliënt duidelijk in te lichten. Een aspect daarvan
is te bevorderen dat de cliënt begrijpt waarom de arbeidsdeskundige is
ingeschakeld. De arbeidsdeskundige moet zoveel mogelijk voor de cliënt
begrijpelijke woorden gebruiken.
De arbeidsdeskundige laat zich bij de informatieplicht leiden door datgene wat
de cliënt redelijkerwijze moet weten over de aard en het doel van zijn
opdracht. De inhoud van de informatie waarop deze wordt verstrekt in het
concrete geval en de wijze is afhankelijk van de omstandigheden. Op welk
moment de inlichtingen moeten worden gegeven zal daar ook van afhangen .
Sommige inlichtingen kunnen direct bij het eerste contact al worden gegeven,
andere pas wanneer de arbeidsdeskundige meer inzicht heeft in wat er precies
moet gebeuren. Een en ander is sterk afhankelijk van de opdracht van de
arbeidsdeskundige.
De arbeidsdeskundige moet zich bij het geven van een antwoord op de vraag
naar belasting versus belastbaarheid baseren op een door een medicus
opgestelde omschrijving van de belastbaarheid c.q. op een
beperkingenpatroon. Dat is alleen dan anders, indien de opdracht aan de
19
arbeidsdeskundige anders luidt. In die zin bijvoorbeeld dat de
arbeidsdeskundige voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid
moet uitgaan van de door cliënt zelf ervaren klachten. Maar dat moet dan wel
expliciet uit de opdracht blijken.
Er zijn overigens situaties waarbij het vereiste van “actuele medische
gegevens” kan worden verlaten.
Het komt immers in de praktijk voor dat de arbeidsdeskundige wordt
opgedragen om als grondslag medische gegevens te gebruiken die uit een
verder verleden stammen. Stel (i) de situatie dat de arbeidsdeskundige de
opdracht krijgt van de rechtbank om in een letselschadeclaim aan de hand van
een uit 2004 daterend document waaruit de beperkingen blijken de omvang
van de huishoudelijke hulpbehoefte of het carrièreperspectief uiteen te zetten.
Of (ii) om aan de hand van die gegevens in een claim op een particuliere
arbeidsongeschiktheidsverzekering de mate van arbeidsongeschiktheid te
berekenen. Tenzij er andersluidende regelgeving van toepassing is, behoeft er
in die situaties op zichzelf geen bezwaar te bestaan dat de arbeidsdeskundige
zijn werkzaamheden uitvoert.
Terzijde: reeds sedert het in 2001 verschenen rapport “Werk maken van
arbeidsgeschiktheid” van de Commissie Donner II staat voorop wat de client
(nog) wèl kan. De Gedragsregels wensen nadrukkelijk aan te sluiten bij dat
inmiddels breed omarmde uitgangspunt. Daarom ook is lid 2 van artikel 2 zo
geformuleerd dat niet wordt gekeken naar de beperkingen van de cliënt, maar
naar diens (on)mogelijkheden.
Uitspraken
Artikel 2 lid 1
Uitspraak 22 oktober 1997
„De grondgedachte van de fungerende gedragsregels houdt in, dat degene die
onderwerp is van arbeidsdeskundig onderzoek vooraf over het onderzoek
alsmede over aard, inhoud en doel daarvan wordt geïnformeerd. Het
onderzoek zal gewoonlijk met zich meebrengen, dat allerhande gegevens bij de
cliënt worden geverifieerd en dat middels een of meer gesprekken relevante
informatie van de cliënt wordt verkregen..
20
Uitspraak 1 en 2, 28 maart 2007
„Cliënten dienen op de hoogte te zijn van de regels waaraan de
arbeidsdeskundige zich heeft te houden. Het past niet meer in de huidige tijd
om cliënten informatie te onthouden, vlg. o.a. de ontwikkelingen binnen de
medische wereld.
Denkbaar is het evenwel dat het vooraf geven van alle informatie de
begeleiding van een cliënt kan bemoeilijken, zo niet onmogelijk kan maken. In
een dergelijk geval kunnen er dus gegronde redenen zijn om af te wijken van
het grondbeginsel dat vooraf alle informatie wordt verstrekt. Vandaar de
formulering in punt 3.1 (Oud) dat informatieverstrekking vooraf in beginsel
verplicht is. Over het algemeen zal voor wat betreft het klachtrecht aan de
informatieverplichting zijn voldaan indien wordt verwezen naar een brochure
waarin de rechten van de cliënt zijn beschreven. Van beklaagde mocht worden
verwacht dat hij deze opdracht helder en duidelijk toelicht. Vaststaat dat
klaagster pas ultimo 2006 heeft kennis genomen via een omweg van de
volledige tekst en toelichting van de opdracht. Zij stelt thans dat zij stellig
geweigerd zou hebben aan een dergelijk geformuleerde opdracht zonder meer
mee te werken, indien zij vóór het arbeidsdeskundig onderzoek van deze
opdracht zou hebben kennis genomen. De Raad is van oordeel dat deze vragen
en achtergrond voorafgaande aan het onderzoek door beklaagde kenbaar
gemaakt had moeten worden aan klaagster, teneinde, eventueel na overleg
met een raadsman, goed gemotiveerd en goed voorbereid te kunnen besluiten
om niet, geheel of gedeeltelijk, aan het onderzoek mee te werken. De
arbeidsdeskundige beperkt zich bij het verwerven en verstrekken van
informatie, van respectievelijk over de cliënt tot die feiten en omstandigheden,
die noodzakelijk zijn voor de aard, doel en inhoud van het onderzoek. De
verstrekte informatie wordt door de arbeidsdeskundige vertrouwelijk
behandeld. Hij maakt hiervan slechts gebruik voor zover dit noodzakelijk is in
het kader van de aan hem verstrekte opdracht..
Uitspraak 19 november 2007
„Nu klaagster zich bij verschillende gelegenheden heeft beroepen op haar
rechten heeft zij onvoldoende belang bij haar klacht, dat haar deze rechten niet
21
dan wel onvoldoende zijn kenbaar gemaakt. De klachten over het gebrek aan
informatie over doel en aard van het onderzoek treffen hetzelfde lot..
Uitspraak 12 juni 2008
„Beklaagde heeft op 28 november 2006 schriftelijk aan klager laten weten dat
hij op 5 december 2006 aan klager een bezoek zou brengen.
In de brief van 28 november 2006 wordt vermeld dat het onderzoek erop
gericht is om de mate van arbeidsongeschiktheid (volgens de in de
polisvoorwaarden opgenomen definitie) van klager vast te stellen op basis van
de medische belastbaarheidsgegevens die door de verzekeringsarts zijn
opgesteld. Voorts wordt in de brief aangegeven dat er wordt uitgegaan van het
verzekerd beroep. De stelling van beklaagde dat hij in het gesprek op 5
december 2006 met klager de opdrachtbrief van de verzekeringsmaatschappij
heeft doorgenomen en in dat verband gesproken heeft over de wijze van
beoordelen komt de Raad geloofwaardig voor. Dat geldt evenwel niet voor het
verstrekken van informatie door beklaagde over het aan klager toekomende
klachtrecht, doch nu klager zich reeds in een vroeg stadium heeft laten
adviseren door een adviseur van de VVAA, die geacht kan worden op de hoogte
te zijn van het klachtrecht van de SRA alsmede over het aan klager toekomende
recht om een onderzoek te weigeren, verbindt de Raad aan het verzaken door
beklaagde van zijn plicht tot informatieverstrekking over het klachtrecht en
over het recht van klager om te weigeren mee te werken aan een onderzoek,
geen consequenties. De klacht dat klager onvoldoende geïnformeerd is over
aard, doel en inhoud van het onderzoek en over de te hanteren
onderzoeksmethoden en onderzoeksinstrumenten alsmede over diens recht
om een onderzoek te weigeren, is ongegrond..
Uitspraak 2 oktober 2008
„Klaagster schrijft in haar brief d.d. 7 juni 2007 aan beklaagde, dat zij niet was
uitgenodigd voor een gesprek. Beklaagde heeft dit feit niet gemotiveerd
weersproken. In haar rapportage vermeldt beklaagde niet dat zij met klaagster
heeft gesproken of haar daartoe heeft uitgenodigd. De Raad neemt daarom als
vaststaand feit aan, dat beklaagde in strijd met haar introductieverplichtingen
haar arbeidsdeskundig onderzoek heeft uitgevoerd. De Raad acht dit een
22
ernstig verzuim, ook in een situatie waarin de arbeidsdeskundige de
betrokkene, diens beperkingen en de arbeidsverhoudingen goed kent..
Uitspraak 28 november 2008
„Beklaagde heeft vervolgens in overleg met de opdrachtgever doel en opzet
van zijn onderzoek aangepast.
De introductieverplichtingen van de Gedragsregels SRA brengen dan met zich
mee, dat de cliënt daarover opnieuw wordt geïnformeerd. Het betrof i.c.
immers geen dossiercommentaar. Beklaagde heeft dit volledig nagelaten..
Uitspraak 26 oktober 2009
„Het geven van een oordeel over belastbaarheid resp. reintegratiemogelijkheden
moet de arbeidsdeskundige baseren op een door een
medicus opgestelde omschrijving van de belastbaarheid c.q. op een
beperkingenpatroon. Ontbreekt die dan zal de arbeidsdeskundige zich moeten
verlaten op andere voorhanden zijnde medische gegevens. Gelet op de door de
werkgever van klager aan beklaagde gegeven opdracht – aan de uitvoering
waarvan ook klager zijn volle medewerking heeft verleend – mocht van
beklaagde dus verwacht worden dat zij zorg zou dragen voor het vergaren van
voldoende betrouwbare, actuele en verifieerbare medische gegevens waaruit
in voldoende mate zou blijken van de (medische) beperkingen van klager. Voor
het vergaren en inzien van medische gegevens over klager was naar het
oordeel van de Raad geen expliciete toestemming van klager nodig. Beklaagde
heeft voor het verkrijgen van de benodigde medische gegevens terecht contact
opgenomen met de bedrijfsarts die op haar beurt – zonder daarvoor
toestemming aan klager te hebben gevraagd – beklaagde van de benodigde
medische informatie heeft voorzien. De aan beklaagde ter beschikking gestelde
medische gegevens waren dus voor het uitvoeren van de aan haar verstrekte
opdracht, strekkende o.a. tot de beoordeling van de reintegratiemogelijkheden
van klager in eigen werk, noodzakelijk. Daarbij tekent
de Raad aan dat beklaagde van de juistheid van de aan haar verstrekte
medische gegevens mocht uit gaan, tenzij haar aanstonds op het eerste gezicht
zou zijn gebleken dat de medische informatie over klager onrechtmatig werd
verkregen..
23
Uitspraak 22 januari 2010
„De strekking van deze Gedragsregel is evenwel dat een betrokkene op een
juiste wijze wordt ingelicht over de aard en het doel van de aan de
arbeidsdeskundige gegeven opdracht. Het gaat er om dat een betrokkene
begrijpt waarom de arbeidsdeskundige is ingeschakeld.
De inhoud van de informatie en de wijze waarop die in een concreet geval
wordt verstrekt, is afhankelijk van de omstandigheden en van de betrokkene.
Zo zal het opleidingsniveau van een cliënt dan wel wat op dat punt
redelijkerwijze van een cliënt mag worden verwacht mede bepalend zijn voor
de inhoud van de verstrekte informatie en de wijze waarop die wordt verstrekt.
In de Gedragsregel wordt gesteld dat informatieverstrekking vooraf in beginsel
verplicht is. Er kunnen in een concreet geval goede redenen zijn om van dat
grondbeginsel af te wijken. Op welk moment de inlichtingen dus moeten
worden gegeven zal dan ook afhangen van de omstandigheden van het geval.
Beklaagde heeft in zijn mondelinge verweer aangegeven dat klaagster ervan op
de hoogte was dat hij zou worden ingeschakeld voor de begeleiding bij de reintegratie
van klaagster naar eigen (aangepast) werk. Voordat het eerste
gesprek plaats vond, waren de medische beperkingen van klaagster aan hem
bekend. In het eerste gesprek heeft beklaagde vooral klaagster haar verhaal
laten doen. Er is gesproken over de (tijdelijke) werkzaamheden die klaagster op
dat moment verrichtte, over haar beperkingen, maar vooral over haar
mogelijkheden om (aangepaste) werkzaamheden te verrichten. Gelet op de
aan beklaagde verstrekte opdracht, de persoon van klaagster (enthousiast en
gedreven om weer aan de slag te gaan) en de omstandigheden van het geval
heeft de Raad er begrip voor dat beklaagde niet direct in het eerste gesprek
met klaagster alle informatie heeft verstrekt zoals die in de Gedragsregel m.b.t.
de introductie en informatieplicht is voorgeschreven..
Uitspraak RvT 31 januari 2011
Beklaagde was, zoals tijdens de behandeling is gebleken, van de inhoud van dat rapport van
de psychiater op de hoogte. Bovendien is de Raad van oordeel dat louter door tijdsverloop
zonder nader arbeidsdeskundig onderzoek niet mag worden uitgegaan van ruim zeven jaar
oude arbeidsdeskundige informatie. Een dergelijk tijdsverloop kan bij genoemde
verslechtering van de medische situatie immers leiden tot een andere beeldvorming, onder
24
meer ten aanzien van de werkmogelijkheden van klager. De Raad is daarom van oordeel dat
beklaagde deze gegevens in een gesprek met klager had dienen te actualiseren.
Uitspraak RvT 28 februari 2011
Een zorgvuldig onderzoek impliceert een verificatieplicht. Beklaagde is klakkeloos afgegaan
op de door de werkgever aangevoerde deels onjuiste feiten. Hij heeft geen behoorlijk gesprek
met klaagster over haar arbeidsverleden, arbeidsongeschiktheid en werkomstandigheden
gehad, waarmee hij een groot aantal feitelijke onjuistheden had kunnen voorkomen. Hij heeft
de vele, door klaagster schriftelijk aangedragen mogelijkheden tot re-integratie niet
onderzocht. Beklaagde beschikte niet over een recent overzicht van de bedrijfsarts m.b.t. de
mogelijkheden en beperkingen van klaagster. Hij heeft daar naar eigen zeggen ook niet om
gevraagd. Hij heeft zelfs geen enkel overleg met de bedrijfsarts gehad noch getracht contact
met hem te krijgen. Zo kon het gebeuren dat beklaagde vóór het afsluiten van zijn onderzoek
op 25 mei 2010 geen kennis nam van het enkele weken eerder opgestelde rapport d.d. 10 mei
2010 van de bedrijfsarts, waarin klaagster nagenoeg geheel arbeidsgeschikt werd bevonden.
De fouten in zijn rapportage kunnen daarom niet afgeschoven worden op de onjuiste,
onvolledige en onzorgvuldige informatieverstrekking van zijn opdrachtgever. Deze zijn
integendeel geheel toe te schrijven aan beklaagdes onzorgvuldige wijze van onderzoek.
Uitspraak RvT 8 oktober 2012
De Raad neemt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel tot uitgangspunt artikel 2 lid 1 van
de Gedragscode SRA waarin, kort gezegd, is bepaald dat een arbeidsdeskundige de cliënt op
duidelijke wijze inlicht over zijn opdracht. Weliswaar schrijft de Gedragscode SRA niet
expliciet voor dat de arbeidsdeskundige voor of tijdens zijn onderzoek de cliënt persoonlijk
spreekt, maar hij neemt een groot risico door dit niet te doen (Vgl. RvT SRA 29 juli 2005).
Zulks geldt temeer, nu beklaagde geen onderzoek heeft verricht naar de werkplek. Door het
achterwege laten van het leggen van contact heeft het kunnen gebeuren dat klaagster geen
enkele weet had van de opdracht aan beklaagde op 14 juli 2011 en het advies dat hij had
verstrekt. Dat acht de Raad niet aanvaardbaar. Dat beklaagde ook in 2010 de geschiktheid van
klaagster voor het verrichten van arbeid heeft beoordeeld en haar in dat verband ook heeft
gesproken, doet daaraan niet af.
Uitspraak CvB 3 april 2013
De arbeidsdeskundige heeft de plicht om de cliënt, derhalve klaagster, alle relevante
informatie te verschaffen die deze nodig heeft om zijn eigen belangen verantwoord te kunnen
behartigen. Beklaagde wist dat klaagster in afwachting was van het rapport, dat klaagster
vertrouwen stelde in beklaagde en dat de visie van beklaagde op de re-integratie van
klaagster belangrijk was voor het vervolg van de re-integratie. Beklaagde heeft niet
25
aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen vanwege haar privéomstandigheden haar in de
weg stonden om klaagster tijdig en zelf te informeren. Beklaagde heeft wel aannemelijk
gemaakt dat zij heeft getracht een zorgvuldige afweging te maken bij haar beslissing om het
dossier (nog) niet over te dragen. De “gevoeligheid” van het dossier en het vertrouwen dat
klaagster in haar stelde wogen zwaar voor haar, maar dat beklaagde uiteindelijk de juiste
afweging heeft gemaakt is niet gebleken.
Uitspraak AT 19 augustus 2013
Zoals het Tuchtcollege eerder heeft geoordeeld, is de grondgedachte van de gedragsregels dat
degene die onderwerp is van arbeidsdeskundig onderzoek vooraf over het onderzoek alsmede
over de aard, inhoud en doel daarvan wordt geïnformeerd. Het gaat er om dat een betrokkene
begrijpt waarom de arbeidsdeskundige is ingeschakeld (zie onder andere: de uitspraken van
het Tuchtcollege van 22 oktober 1997 en 22 januari 2010). Het is naar de opvatting van het
Tuchtcollege de verantwoordelijkheid van de arbeidsdeskundige om zich daarvan te
vergewissen.
Het Tuchtcollege stelt vast, dat beklaagde zich er onvoldoende van heeft verzekerd en
vergewist dat zijn positie, opdracht, rol en werkwijze duidelijk waren bij beklaagde. Zeker
gezien de positie en aandoening van klager had het op de weg van beklaagde gelegen om dat
verifieerbaar duidelijk te maken aan klager. Een schriftelijke bevestiging was in dat verband
raadzaam geweest. Ook in het proces daarna (de opstelling van de rapporten en verzending
daarvan) heeft beklaagde niet de zorg betracht die van hem als arbeidsdeskundige verwacht
mag worden door niet na te gaan of zijn concept-rapporten klager bereikt hadden en klager
daarop nog wenste te reageren. Het Tuchtcollege constateert dat beklaagde vooral met de
arbodienst heeft gecommuniceerd en niet met klager.
Artikel 2 lid 2
Uitspraak 22 oktober 1997
„Een arbeidsdeskundige mag uitgaan van de hem door zijn opdrachtgever
verstrekte medische informatie, tenzij hem aanstonds en op eerste gezicht
duidelijk is dat deze medische informatie onrechtmatig verkregen is..
Uitspraak 1, 28 juni 2001
26
„Essentieel onderdeel van een arbeidsdeskundig onderzoek is de bespreking
met belanghebbende aan de hand van de medische gegevens, althans de door
een medicus vastgestelde beperkingen van betrokken belanghebbende..
Uitspraak 2, 28 juni 2001
„Het arbeidsdeskundig rapport d.d. 4 februari 2000 is gebaseerd op de
medische rapportage d.d. 23 december 1998. Dat is een onaanvaardbaar
tijdsverloop en beklaagde had nooit dat rapport mogen schrijven zonder nieuw
medisch onderzoek. Op basis van het medisch onderzoek d.d. 23 december
1998 had bovendien nooit een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld
mogen worden, omdat dit uitdrukkelijk als tussentijds is bedoeld en de
verzekeringsarts een nieuw medisch onderzoek noodzakelijk achtte omstreeks
april 1999..
Uitspraak 20 september 2004
„Voor wat betreft de klacht dat beklaagde eigen opvattingen over de
beperkingen van klager in zijn rapportage heeft opgenomen, merkt de Raad dat
een arbeidsdeskundige bij zijn beoordeling van de mate van
arbeidsongeschiktheid van een cliënt in beginsel dient af te gaan op de
bevindingen uit het medisch onderzoek. Echter er kan zich de situatie voordoen
dat de arbeidsdeskundige op grond van door hem ingewonnen of anderszins
verkregen inlichtingen van oordeel is dat het medisch onderzoek niet volledig is
geweest. Dat zal dan een aanleiding moeten zijn om aan de
verzekeringsgeneeskundige te verzoeken om een nieuw medisch onderzoek..
Uitspraak 12, 1 december 2004
„Van een arbeidsdeskundige mag verwacht worden dat hij er allereerst op
toeziet dat er voldoende betrouwbare, actuele en verifieerbare medische
gegevens voorhanden zijn waaruit de medische beperkingen van de
betreffende werknemer in voldoende mate blijken. De medische informatie,
waarop beklaagde zich baseert, voor zover het betreft het oordeel dat de
werknemer ook niet in staat is tot enige andere arbeid, blijkt niet uit enig
schriftelijk stuk. Voor het overige was de medische informatie verouderd
(second opinion over de arbeidsongeschiktheid van 8 mei 2003). Een recent en
27
schriftelijk medisch oordeel was te meer van belang, omdat er een duidelijk
arbeidsrechtelijk geschil tussen werkgever en werknemer speelde.
Aldus ging beklaagde door zijn eigen gebrek aan zorgvuldigheid uit van een
onvoldoende medisch onderbouwde veronderstelling dat de werknemer nog
volledig ongeschikt was voor eigen dan wel passende arbeid bij eigen
werkgever of elders.
Door van deze medische veronderstellingen uit te gaan, heeft het aan iedere
verdere vorm van arbeidsdeskundig onderzoek ontbroken. Op zich is dat niet
onlogisch. Consequent geredeneerd zijn de re-integratie-inspanningen niet aan
de orde, indien en zolang de werknemer volledig ongeschikt zou zijn om welke
arbeid dan ook te verrichten..
Uitspraak 13, 1 december 2004
„In zijn advisering mag de arbeidsdeskundige niet op de stoel van de
verzekeringsgeneeskundige gaan zitten. Wel dient hij er voor te waken dat hij
voldoende en actuele medische informatie voorhanden heeft waaruit de
medische beperkingen van de cliënt met een redelijke mate van zekerheid
blijken. Op basis van deze medische informatie kon niet zonder meer worden
geconcludeerd, dat klager vanaf 1 oktober 2003 minder dan 25 %
arbeidsongeschikt zou zijn voor eigen werk. Daarvoor was aanvullende
medische informatie nodig en/of arbeidsdeskundig onderzoek. Beiden zijn
achterwege gebleven. Beklaagde heeft daarom met onvoldoende mate van
zorgvuldigheid zijn advies uitgebracht..
Uitspraak 11 oktober 2005
„De Raad heeft niet kunnen vaststellen dat beklaagde is uitgegaan van onjuiste
feitelijke gegevens. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is met
name duidelijk geworden, dat beklaagde geen toegang heeft gehad tot
medische gegevens van klager. Beklaagde heeft onweersproken gesteld, dat zij
van de fungerend Arbo-arts te horen heeft gekregen dat klager medisch gezien
geen beperkingen had. Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling
aangegeven, dat zij ná het indienen van de klacht alsnog haar medisch dossier
28
van G heeft kunnen inzien en tot haar verbazing heeft moeten constateren dat
daarin relevante medische gegevens of rapportages ontbraken..
Uitspraak 12 juli 2006
„De Raad is van oordeel dat beklaagde er verstandig aan had gedaan om van
geactualiseerde medische beperkingen uit te gaan om dit geschilpunt tussen
partijen te objectiveren, mede omdat gegevens uit de claimbeoordeling niet
zonder meer doorslaggevend zijn bij re-integratie als daartegen gegronde
argumenten worden ingebracht..
Uitspraak 2, 28 maart 2007
„Beklaagde heeft de ontbrekende medische stukken bij partijen opgevraagd
doch niet verkregen. Ook ná het uitbrengen van zijn conceptrapport hebben de
opdrachtgevers geen aanleiding gezien hem de ontbrekende medische
rapportages toe te zenden. Beklaagde was globaal van deze medische
rapporten op te hoogte, omdat deze in de rapportage van S. zijn samengevat.
Uitsluitend het rapport S. geeft een duidelijk voor een arbeidsdeskundige te
hanteren omschrijving van de beperkingen in de belastbaarheid van klager. In
het rapport S. worden behalve fysieke ook de psychische klachten van klager
omschreven. Deze zijn niet in het beperkingenpatroon opgenomen. S. geeft in
zijn rapport aan, dat niet alle klachten door het door hem verrichte
neurologische onderzoek konden worden verklaard. Tijdens de mondelinge
behandeling van de Raad is duidelijk geworden, dat de opdrachtgevende
partijen zelf ook de discrepantie hebben gezien tussen de psychische klachten
en de door S. geformuleerde beperkingen. Zij konden echter geen
overeenstemming bereiken over een aanvullend neuronpsychologisch
onderzoek, eventueel uitmondend in een aanvulling op de door S. beschreven
beperkingen. Het had onder die omstandigheden op de weg van klager gelegen
om eenzijdig zonder de medewerking van de verzekeringsmaatschappij een
dergelijk onderzoek te laten instellen. De Raad acht het in beginsel onjuist, dat
klager als medeopdrachtgever meewerkt aan een beperkte opdracht aan
beklaagde en vervolgens tracht via de Gedragsregels SRA en het klachtenrecht
29
langs een omweg alsnog een aanvullende medische rapportage te verlangen
naar in het bijzonder de neuropsychologische beperkingen. Dat komt neer op
een verwijt van de opdrachtgever aan de opdrachtnemer, dat deze de opdracht
overeenkomstig de opdracht uitvoert. Dat neemt niet weg dat de Raad heeft te
oordelen of beklaagde binnen het raam van deze door de opdrachtgevers
aangebrachte beperkingen in strijd met de Gedragsregels heeft gehandeld.
In het verleden heeft de Raad aangegeven, dat de arbeidsdeskundige t.a.v. de
onderliggende medische gegevens een bijzondere verantwoordelijkheid heeft,
die noodzaakt tot overigens beperkt zelfstandig medisch oordeel. Zo heeft de
Raad o.a. in de zaak M./S. (uitspraak d.d. 13 oktober 2004) overwogen, dat het
tot de eerste taak van een arbeidsdeskundige behoort om er voor te zorgen dat
er een actueel en schriftelijk rapport voorhanden is waaruit de aard en de ernst
van de medische beperkingen blijkt, en dat bij ernstige twijfel over de juistheid
van die medisch vastgestelde beperkingen het op de weg van de
arbeidsdeskundige ligt om nadere medische informatie in te winnen en/of van
die twijfel daaromtrent expliciet in zijn rapport melding te maken..
Uitspraak 19 april 2007
„Beklaagdes opvatting is niet gebaseerd op een medische omschrijving van de
belastbaarheid c.q. medisch beperkingenpatroon. Dat is een ernstige
beroepsfout. Voor het door de advocaat tijdens de mondelinge behandeling
gemaakte onderscheid tussen een schatting én het nauwkeurig vaststellen van
de mate van arbeidsongeschiktheid is geen enkele aanleiding. Zonder een door
een medicus opgestelde omschrijving van de belastbaarheid c.q.
beperkingenpatroon doet een arbeidsdeskundige geen uitspraak over de
arbeidsongeschiktheid!.
Uitspraak 2 oktober 2008„De Raad stelt vast dat de door beklaagde
gehanteerde FLM en PLM in beginsel verouderd was, en dat beklaagde deze
niet had mogen hanteren zonder nadere toelichting in haar rapportage. Indien
het verweer juist is, dat beklaagde in deze handelde in opdracht van de
bedrijfsarts, die de ruim een jaar vóór het arbeidsdeskundig onderzoek
opgestelde FLM en PLM nog actueel achtte, had dit uit de rapportage
onomstotelijk moeten blijken. „
Uitspraak 6 april 2009
30
„Een arbeidsdeskundige kan zijn werk slechts doen op basis van medische
gegevens in ruime zin. In de arbeidsdeskundige rapportage is het vaak
wenselijk niet alleen melding te maken van de medische/psychische
beperkingen en mogelijkheden, maar ook van een korte omschrijving van de
klachten van de cliënt, die tot uitval hebben geleid.
Beklaagde heeft in de gewraakte rapportage geciteerd uit een medische
rapportage, die op zijn verzoek is opgesteld. Beklaagde heeft er op zich goed
aan gedaan dit onderzoek te entameren en daarvan in zijn rapportage melding
te maken. Er bestond echter geen enkele arbeidsdeskundige noodzaak daaruit
andere gegevens over te nemen dan de door de verzekeringsgeneeskundige
vastgestelde beperkingen en de door klaagster naar voren gebrachte medische
klachten. I.c. heeft beklaagde ook de medische diagnose overgenomen
alsmede de niet ter zake doende uitlatingen van deze arts..
Uitspraak 1 september 2009
„Beklaagde baseert zich daarbij op de functionele mogelijkhedenlijst (FML), die
de arbeidsdeskundige van het UWV in het kader van de WIA-aanvraag in 2006
heeft gehanteerd, zonder aan te geven waarom deze circa twee jaar oude – en
dus in beginsel sterk verouderde – medische gegevens nog actueel zouden zijn.
Daarmee handelde beklaagde wederom in strijd met de Gedragsregel SRA, dat
een zorgvuldig arbeidsdeskundig onderzoek gebaseerd dient te zijn op een
actueel door een medicus vastgesteld beperkingenpatroon..
Uitspraak RvT 7 september 2010
De Raad onderschrijft het door beklaagde tegen deze klacht gevoerde verweer. Daarbij tekent
de Raad aan dat het de bedrijfsarts is die bepaalt op welke wijze een FML wordt opgesteld,
dat gezien dient te worden als een medisch oordeel waaraan een arbeidsdeskundige zich heeft
te conformeren. Nu in de FML bij het onderdeel zitten wordt aangegeven dat het licht beperkt
is, kan niet worden volgehouden dat beklaagde het medisch oordeel zou hebben opgerekt, ook
al wijkt zijn oordeel af van wat de Commissie van drie geneeskundigen heeft aangegeven.
Beklaagde baseert zich immers op de meest actuele medische gegevens zoals die
neergelegd/vertaald zijn in de aan hem aangereikte FML.
Uitspraak RvT 15 september 2010
31
Naar het oordeel van de Raad snijdt het verweer van beklaagde hout voor wat betreft zijn
standpunt dat hij bij het formuleren van zijn re-integratievisie mag afgaan op de door de
verzekeringsarts in de FML verwoorde beperkingen, tenzij het voor hem zonneklaar is dat aan
de FML zodanige gebreken kleven dat die niet bruikbaar is voor een arbeidskundige
beoordeling. In een dergelijk geval is de arbeidsdeskundige verplicht om contact op te nemen
met de verzekeringsarts om te bespreken of een herziening of bijstelling van de FML
noodzakelijk is.
De Raad volgt klaagster wel in haar klacht voor zover die betrekking heeft op de opmerking
van beklaagde dat “volledige inactiviteit mijn inziens niet kan worden toegestaan”. Met die
opmerking begeeft beklaagde zich buiten de aan hem toekomende bevoegdheden, nu hij hier
een oordeel uitspreekt over de vraag of klaagster al dan niet van haar sollicitatieverplichtingen
dient te worden ontheven.
Uitspraak RvT 3 januari 2011
Beklaagde heeft in zijn rapportage een extra beperking opgenomen omdat uit het rapport zou
zijn gebleken dat het persoonlijkheidsbeeld van klaagster veel obsessiecompulsieve
kenmerken kent. In zijn verweer geeft beklaagde aan dat de opmerking met betrekking tot de
“obsessiecompulsieve kenmerken” slechts een herhaling is van wat daarover wordt vermeld in
het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV van 15 augustus 2008 “rapportage
toetsing reïntegratieverslag” onder het kopje interventies.
Uitgangspunt bij de afweging van belasting en belastbaarheid dient voor een
arbeidsdeskundige de FML te zijn en het gaat dus niet aan om daarnaast, zonder dat de
arbeidsdeskundige de beschikking heeft over betrouwbare, actuele en verifieerbare
(medische) gegevens extra beperkingen aan te nemen. Het telefonisch contact opnemen met
de bedrijfsarts die in het met hem gevoerde telefoongesprek de term OCPS ook zou hebben
genoemd, rechtvaardigt naar het oordeel van de Raad niet dat beklaagde in zijn
arbeidsdeskundige rapportage als een vaststaand feit vermeldt dat gebleken is dat het
persoonlijkheidsbeeld van klaagster veel obsessiecompulsieve kenmerken kent. Dat is immers
een zware diagnose waarvoor in het kader van de DSM diepgaand onderzoek nodig is.
In een arbeidsdeskundig rapport dient op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet te
worden op welke gronden de conclusie van het rapport steunt, terwijl de in de uiteenzetting
genoemde gronden op hun beurt aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten,
omstandigheden en bevindingen die in het rapport zijn vermeld.
Uitspraak RvT 27 januari 2011
De Raad kan beklaagde nageven dat hij op grond van de Gedragsregels niet klakkeloos is
uitgegaan van de 9 maanden oude FML. Tevens kan de Raad beklaagde volgen in zijn stelling
dat de nieuwe FML strikt genomen tot het oordeel moest leiden dat klager ongeschikt was
32
voor leidinggevende functies en functies als bijvoorbeeld decaan binnen de
scholengemeenschap, zoals klager had voorgesteld.
De bedrijfsarts heeft echter eveneens aangegeven dat op korte termijn een sterke verbetering
van de belastbaarheid mogelijk was .Beklaagde heeft daarmee niets gedaan. De Raad is van
oordeel dat het op de weg van beklaagde gelegen had om onder die omstandigheden wederom
met de bedrijfsarts in overleg te treden over wat hij daarmee precies bedoelde, in het
bijzonder hoe lang deze niet aan te geven korte termijn was. Pas dan zou hij een helder
oordeel hebben kunnen vormen over de re-integratiekansen van klager bij eigen werkgever.
Desnoods had hij zijn oordeel enige tijd moeten opschorten. Gelet op het uiterst ongelukkige
re-integratieverloop tot dan toe was daarvoor alle aanleiding. Door dit na te laten heeft hij de
belangen van klager ernstig geschaad.
Uitspraak RvT 1 juni 2012
Ten grondslag aan de arbeidsdeskundige beoordeling van 8 december 2010 ligt een Kritische
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die is opgesteld op 30 oktober 2006 In de FML is een
urenbeperking opgenomen van maximaal drie uur per dag. Blijkens de rapportage gaat
beklaagde er bij beantwoording van de aan hem gestelde vraag van uit dat de belasting van de
beoordeelde functie van vier uur gedurende twee ochtenden bedraagt en een ochtend van twee
uur. Deze functie overschrijdt daarmee dus de door de verzekeringsgeneeskundige
vastgestelde belastbaarheid.
Een essentieel onderdeel van elk arbeidsdeskundig onderzoek is de bespreking met cliënt aan
de hand van de medische gegevens, althans de door een medicus vastgestelde beperkingen
van de cliënt (Vgl. Uitspraak 1, 28 juni 2001 RvT SRA). Beklaagde had ter uitvoering van
zijn onderzoek de beschikking over de FML van 30 oktober 2006 en heeft daarvan ook op
zichzelf ook kennis genomen. Hij heeft immers enkele beperkingen met zoveel woorden
daarin opgenomen. De Raad acht evenwel niet aannemelijk geworden dat beklaagde tijdens
het gesprek van 1 december 2010 de beperkingen en de te werken uren met klager heeft
doorgenomen. Dat blijkt allereerst niet uit het bestreden deskundigenoordeel zelf, hetgeen dan
toch bepaald voor de hand had gelegen, nu dat een essentieel onderdeel van het onderzoek is.
Uit het ontslagadvies van 5 januari 2011 blijkt voorts (slechts) dat klager tijdens het gesprek
van 1 december 2010 zelf “geen bezwaar” heeft gemaakt tegen de urenverdeling, maar
daarmee is nog niet gezegd dat die verdeling met klager is besproken; laat staan dat blijkt dat
die is besproken in het licht van de evidente overschrijding van de belastbaarheid. Voorts
blijkt dat de urenbeperking op 5 januari 2011 wel ter sprake is gebracht in het gesprek met de
werkgever. Tenslotte wijst de Raad op het deskundigenoordeel van 18 december 2009 (dat
ook is gebaseerd op de FML van 30 oktober 2006) waarin beklaagde de beperking van drie
uur wel expliciet heeft betrokken. Nu aldus niet is komen vast te staan dat beklaagde de
urenverdeling en de beperkingen met klager heeft besproken, is ook dit klachtonderdeel
gegrond.
33
Uitspraak RvT 24 september 2012
Beklaagde heeft in zijn arbeidsdeskundig verslag van 3 november 2010 aangegeven dat klager
(a) op hem een “gespannen indruk” maakt en klager (b) liet weten dat uit eerdere
testonderzoeken was gebleken dat hij beschikte over een bovengemiddelde intelligentie.
Beklaagde stelt voorts (c) dat de frustraties van klager daardoor te verklaren waren. Voorts
betoogt beklaagde in zijn rapport dat er (d) regelmatig waarnemingsverschillen en
communicatieproblemen waren tussen klager en de school.
De Raad neemt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel tot uitgangspunt dat de
arbeidsdeskundige in zijn advisering niet de stoel van de bedrijfsarts mag gaan zitten (Vgl.
RvT SRA 13 december 2004). De arbeidsdeskundige dient zich voorts te beperken tot het
arbeidsdeskundig terrein en dient zijn oordelen niet te baseren op eigen medische of
psychologische argumenten. Dat impliceert niet alleen, dat hij zich dient te onthouden van een
onderzoek waarvoor hij specifieke deskundigheid mist. De arbeidsdeskundige dient zich
voorts te beperken tot het specifieke arbeidsdeskundig terrein. Zo mag hij zijn
arbeidsdeskundig oordeel niet baseren op eigen medische, psychologische of juridische
argumentatie (Vgl. RvT SRA 28 februari 2011).
Gelet hierop is de Raad van oordeel dat het, gelet op ieder van de hierboven onder a tot en
met d beschreven elementen voor zich, maar in ieder geval gezamenlijk, op de weg van
beklaagde had gelegen om contact te leggen met de bedrijfsarts. Nog daargelaten dat, zoals
beklaagde ter zitting heeft verklaard, uit het psychodiagnostisch onderzoek naar voren kwam
dat klager beperkt was voor het verrichten van arbeid in een mensrijke omgeving,
respectievelijk slechts in staat was om solitaire functies te kunnen uitoefenen.
Anders dan beklaagde betoogt, is een dergelijke vaststelling niet anders op te vatten dan als
vaststelling van beperkingen ter uitoefening van de beroepswerkzaamheden. Die vaststelling
is voorbehouden aan een bedrijfs- of verzekeringsarts, althans niet aan een arbeidsdeskundige.
Uitspraak RvT 8 oktober 2012
Met betrekking tot het in kaart brengen van de belastbaarheid van klaagster is de Raad
eenzelfde oordeel toegedaan. De belastbaarheid van klaagster stond nog niet geheel vast ten
tijde van het verstrekken van de opdracht om de arbeid te beoordelen. Weliswaar gaf
werkgever beklaagde mee dat hij ervan uit kon gaan dat de FML “vrijwel onveranderd was”,
maar het is de Raad niet duidelijk geworden waarop die stelling is gebaseerd. Met name ook
nu beklaagde wist dat de bedrijfsarts nog in afwachting was van een reactie van klaagster, is
de Raad van oordeel dat het op zijn weg had gelegen om contact op te nemen met de
bedrijfsarts, alvorens zijn advies uit te brengen.
Pas dan zou beklaagde zich een helder oordeel hebben kunnen vormen over de reintegratiekansen
van klaagster bij eigen werkgever. Desnoods had hij zijn oordeel enige tijd
moeten opschorten (Vgl. RvT SRA 27 januari 2011).
34
Uitspraak RvT 14 februari 2013
De Raad kan op zichzelf onderschrijven dat de arbeidsdeskundige beoordeling een
momentopname is. Dat neemt echter niet weg dat een arbeidsdeskundige moet voorkomen dat
zijn rapport en het optreden zodanig zijn dat deze op zich een bron van conflicten wordt,
doordat de rapportgage geen duidelijkheid verschaft over de wijze waarop een
arbeidsdeskundige tot zijn oordeel is gekomen (Vgl. RvT SRA 11 maart 2008). In dit verband
acht de Raad het ongelukkig dat beklaagde in zijn rapport (op zichzelf geheel terecht) de FML
heeft overgenomen, maar met daarbij specifiek de kanttekening dat hij daarmee “de
belangrijkste relevante beperkingen” heeft weergegeven.
Beklaagde doet daarmee voorkomen alsof hij onderscheid heeft gemaakt tussen beperkingen
die hij wel en beperkingen die hij niet relevant vindt. De arbeidsdeskundige mag in zijn
advisering evenwel niet op de stoel van de bedrijfsarts gaan zitten (Vgl. RvT SRA 13
december 2004). Voorts dient een arbeidsdeskundige zich te onthouden van een onderzoek
waarvoor hij specifieke deskundigheid mist, en mag hij zijn arbeidsdeskundig oordeel niet
baseren op eigen medische, psychologische of juridische argumentatie (Vgl. RvT SRA 28
februari 2011). Van een redelijk handelend arbeidsdeskundige mag naar het oordeel van de
Raad verwacht worden dat hij een deugdelijke uiteenzetting geeft van de (deeltaken die
behoren bij de) functies die hij als passend duidt, en deze afweegt tegen de belastbaarheid van
de betrokkene en dat hij die afweging zorgvuldig neerlegt in zijn rapport. Dit alles heeft
beklaagde nagelaten. Uit het rapport van beklaagde blijkt niet, laat staan gemotiveerd, op
welke gronden zijn conclusies dat de arbeid passend is, rusten. Beklaagde heeft in zijn
verweer aangevoerd dat hij van oordeel is dat het al dan niet geschikt zijn voor een functie
geen onderdeel is van de arbeidsdeskundige beoordeling. Dat getuige naar het oordeel van de
Raad van een te smalle opvatting van zijn beroep. Beklaagde verliest immers uit het oog dat
het juist aan hem als arbeidsdeskundige is om de weging te maken tussen de belasting van de
functies versus de belastbaarheid van klager. Dat heeft hij aldus niet gedaan. Dat kan
beklaagde ook niet, omdat uit het rapport evenmin blijkt welke eisen aan de geduide functies
worden gesteld. De Raad acht dit alles tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Uitspraak AT 29 november 2013
Beklaagde heeft aangevoerd dat hij volgens de afspraken met de werkgever heeft
zorggedragen voor het oproepen van klager op het spreekuur van de bedrijfsarts. Het
Arbeidsdeskundig Tuchtcollege acht dit tuchtrechtelijk niet verwijtbaar, met name niet gelet
op de kennelijk gebruikelijke gang van zaken binnen de school waaraan beklaagde verbonden
was. Er bestond naar de overtuiging van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege in ieder geval
geen aanleiding voor beklaagde om geen gehoor te geven aan het verzoek van de werkgever
om klager te laten beoordelen door de bedrijfsarts. De stelling van klager dat “zijn
gezondheidstoestand niet was veranderd” doet in dit verband niet ter zake. Het medisch
onderzoek was er nu juist op gericht om zijn gezondheidstoestand opnieuw te beoordelen,
35
teneinde vervolgens beklaagde als arbeidsdeskundige in staat te stellen om de mogelijkheden
van re-integratie te onderzoeken. Het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege acht niet verwijtbaar dat
beklaagde niet aan de bedrijfsarts heeft opgedragen om een diagnose te stellen. Een dergelijke
eis vloeit ook niet voort uit de Gedragscode SRA. Daargelaten overigens nog dat het
Arbeidsdeskundig Tuchtcollege dit verwijt niet kan plaatsen in het licht van het andere verwijt
dat klager beklaagde maakt dat beklaagde “zelf een diagnose aan de bedrijfsarts heeft
opgedragen” en een indicatie zou hebben gegeven dat klager weer kon werken voor halve
dagen. Beklaagde heeft gemotiveerd betwist dat hij de bedrijfsarts dat heeft opgedragen. Een
en ander blijkt ook niet uit het verslag van het consult bij de bedrijfsarts waarvan klager na
daarop het correctierecht te hebben uitgeoefend een kopie heeft overgelegd in deze
tuchtprocedure. Zo zonder nader bewijs, dat geheel ontbreekt, heeft het Arbeidsdeskundig
Tuchtcollege geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de arbeidsdeskundige geen bemoeienis
heeft gehad met de medische beoordeling van de gezondheidstoestand van klager. Dat lijkt
overigens onlogisch, omdat beklaagde klager nimmer had ontmoet en de bedoeling van het
oproepen voor het spreekuur nu juist ook was gelegen in het in kaart brengen van de
gezondheidstoestand van klager ten behoeve van de re-integratie.
Uitspraak AT 19 februari 2014
Beklaagde heeft niet de zorg van een goed arbeidsdeskundige in acht genomen bij opstelling
van de arbeidsdeskundige rapportage van 3 april 2012. Bovendien heeft beklaagde er
onvoldoende op toegezien bij afweging van de belasting van klaagster over betrouwbare,
actuele en verifieerbare (medische) gegevens te beschikken. Naar het oordeel van het
Tuchtcollege heeft beklaagde ten onrechte nagelaten de gegevens waarvan is uitgegaan bij
opstelling van de rapportage van 3 april 2012 bij klaagster te verifiëren alvorens deze
rapportage aan de werkgever werd uitgebracht.
Uitspraak AT 19 februari 2014
Beklaagde heeft niet de zorg van een goed arbeidsdeskundige betracht. Ten onrechte is
klaagster door beklaagde niet geïnformeerd over het aanvullende onderzoek, heeft beklaagde
geen gesprek gehad met klaagster in het kader van het onderzoek en heeft beklaagde de
gegevens waarvan zij uitging niet bij klaagster geverifieerd. Bovendien heeft beklaagde er
onvoldoende op toegezien dat zij bij haar afweging omtrent de mogelijkheid van re-integratie
op de retourenafdeling over betrouwbare, actuele en verifieerbare (medische) gegevens
beschikte.
Ten slotte heeft beklaagde gehandeld in strijd met artikel 2 en 3 van de Gedragscode door
eigenmachtig en zonder medische onderbouwing de beperkingen van klaagster aan te vullen
met de hiervoor genoemde beperking ten aanzien van het werken bij een voortdurende
maximale temperatuur van 12 graden Celsius.
36
Uitspraak AT van 18 juli 2014
Tussen partijen staat vast dat beklaagde zijn voorlopig oordeel omtrent de ongeschiktheid van
klaagster voor het verrichten van het eigen werk en werkzaamheden in passende arbeid heeft
gegeven, terwijl hij nadien nog een antwoord van klaagster wilde hebben op een voor hem
belangrijke vraag, te weten waar klaagster in de uitvoering van haar werkzaamheden
tegenaan liep. Deze werkwijze acht het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege niet zorgvuldig. Zulks
geldt te meer ook, daar beklaagde ter zitting heeft aangegeven dat hij gewoon is om vooraf
aan zijn arbeidsdeskundig onderzoek contact te hebben met de bedrijfsarts en vast staat dat
overleg op dat moment nog niet had plaatsgevonden. Beklaagde heeft in zijn rapport geen
verslag gedaan van het telefoongesprek dat hij na het arbeidsdeskundig onderzoek op 23 juli
2013 met klaagster heeft gevoerd. Evenmin heeft hij verslag gedaan van het telefoongesprek
dat hij nadien met de bedrijfsarts heeft gevoerd. Daardoor is niet vast te stellen wat er tijdens
die gesprekken is gevraagd en geantwoord en heeft het aldus kunnen gebeuren dat er een
onjuiste passage over de al dan niet gedane mededelingen door de bedrijfsarts in het rapport
van beklaagde is opgenomen.
Uitspraak AT 18 juli 2014
Een ander aspect dat het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege in dit verband meeweegt, is het feit
dat beklaagde op grond van zijn onderzoeken heeft geconcludeerd dat de werkbelasting niet
passend is bij de beperkte benutbare mogelijkheden van klaagster en dat het werk niet passend
is te maken. Het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege kan deze conclusie niet rijmen met de
expliciete mededeling van beklaagde dat geen sprake is van een medische eindsituatie en dat
is te voorzien dat de belastbaarheid van klaagster structureel op de overschrijdende aspecten
zal verbeteren. Naar de overtuiging van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege had dat aspect tot
uitdrukking moeten worden gebracht in de conclusie. Beklaagde beaamt dat zelf overigens
ook, door in het verweerschrift aan te geven dat hij ten onrechte is uitgegaan van
ongewijzigde omstandigheden zonder dat expliciet te benoemen.
Artikel 3 Eisen aan rapportages
Indien en voor zover de arbeidsdeskundige ter uitvoering van zijn
werkzaamheden een rapport uitbrengt, dan dient dat te voldoen aan de
navolgende vereisten:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de
voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
37
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de
conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De arbeidsdeskundige blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Toelichting
SRA ziet onder ogen dat het werkterrein van de arbeidsdeskundigen in
Nederland zeer divers is. SRA heeft het dan ook niet wenselijk geacht om in de
gedragscode een algemene regel te formuleren die de arbeidsdeskundige
verplicht om een conceptrapport te vervaardigen. Dat neemt niet weg dat er
zeker situaties denkbaar zijn, waarin de arbeidsdeskundige daartoe wel degelijk
verplicht is. Te wijzen valt bijvoorbeeld op een contractuele afspraak die
daartoe tussen partijen is gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van een
verzekeringsovereenkomst of een letselschade. Ook de door de civiele rechter
benoemde arbeidsdeskundige is ingevolge artikel 198 Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering gehouden om beide partijen in de gelegenheid te stellen om
opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Daarvan moet hij dan in het
definitieve rapport melding maken..
In de praktijk wordt aan arbeidsdeskundigen met enige regelmaat gevraagd om
zogenaamd “dossiercommentaar” te leveren. Het dossiercommentaar vormt
een uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 lid 1 van de Gedragscode. Het
dossiercommentaar is een eenzijdige opdracht, waarbij geen eigen onderzoek
van de cliënt plaatsvindt. Bij het geven van een dossiercommentaar stelt de
arbeidsdeskundige zijn visie op de hem door de opdrachtgever aangereikte
stukken op schrift zonder eigen onderzoek van de cliënt te verrichten. Het
dossiercommentaar moet voldoen aan de in dit artikel geformuleerde 5
vereisten van verslaglegging.
In de gedragsregels van de SRA was voorheen opgenomen dat een
dossiercommentaar in beginsel niet meer kan bevatten dan kritiek op het te
becommentariëren onderzoek. Dit
38
uitgangspunt blijft onverkort gehandhaafd. Het dossiercommentaar doet in
beginsel geen uitspraak over de mate van arbeidsongeschiktheid. Dat kan
alleen dan anders zijn, indien (bijvoorbeeld) uit de feiten en achtergronden van
de ter beschikking gestelde stukken blijkt dat de berekening cq. de schatting
evident onjuist is.
Uitspraken
Uitspraak 22 oktober 1997
„Wel mag verwacht worden dat de rapportage zodanig zal zijn, dat deze op zich
geen bron van conflicten wordt, doordat deze niet duidelijk genoeg is over de
wijze waarop de arbeidsdeskundige tot zijn oordeel gekomen is. Een
arbeidsdeskundige dient er op bedacht te zijn, dat zijn rapportage jarenlang
een eigen leven gaat leiden. Het is daarom van het grootste belang, dat een
arbeidsdeskundige volstrekt helder in elke rapportage aangeeft op basis van
welk door welke medicus opgesteld beperkingenpatroon, op basis van welke
feiten, verkregen langs welke in de rapportage beschreven wijze, en op basis
van welke arbeidsdeskundige analyse, hij/zij per onderdeel tot welke conclusie
komt. Collegiale kritiek op de wijze van rapporteren is belangrijk en zal dat ook
niet snel tot schending van de gedragsregels op het punt van de collegialiteit
leiden, tenzij deze kritiek apert onjuist is of in nodeloos grievende
bewoordingen is gesteld. Blijkens de toelichting uit art. 3.4 van de
gedragsregels met betrekking tot de verantwoording rapportage is het
denkbaar dat behalve dit „volledige. onderzoek, volstaan kan worden met een
„dossier commentaar. op door derden aangereikte stukken, hetgeen uit de
vormgeving duidelijk moet blijken. De kennelijke bedoeling van dit onderscheid
is, dat het „dossier commentaar. een uitzondering vormt op het
informatierecht van de betrokkene. Gegeven dit uitzonderingskarakter mag
een „dossier commentaar. slechts een beperkt doel dienen, namelijk niet meer
dan een commentaar op het ter beoordeling toegezonden arbeidskundige
rapport, en moet daarbij enige terughoudendheid in acht genomen worden ten
aanzien van de uitkomsten.
Dat gaat niet zover dat dossiercommentaar geen conclusies mag bevatten over
de mate van arbeidsongeschiktheid en/of de omvang van schade. Weliswaar is
dat niet de primaire bedoeling van een dossiercommentaar, doch afhankelijk
39
van omstandigheden denkbaar, bijvoorbeeld als het bekritiseerde
arbeidsdeskundig rapport onjuiste conclusies bevat die op basis van de in dat
rapport gevonden feiten en methode van onderzoek direct voor correctie
vatbaar zijn..
Uitspraak 24 november 2003
„De registerarbeidsdeskundige rapporteert op heldere en zakelijke wijze zijn
beroepshandelingen, conform relevante bevindingen, alsmede de gronden
waarop zijn conclusies berusten. De klacht richt zich op de summierheid van de
motivering en daarmee op de oncontroleerbaarheid van de aan de conclusies
ten grondslag liggende gedachtegang. Artikel 3.d van de Gedragsregels (Oud)
verplicht de arbeidsdeskundige zijn conclusies te motiveren. Dat houdt in dat
uit de rapportage kenbaar moet zijn welke feiten en argumenten tot de
eindconclusie hebben geleid, en wel zodanig dat de feiten controleerbaar zijn
en genoemde feiten en argumenten de conclusie kunnen dragen. Toegepast op
een rapport, waarbij de arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld aan de hand
van de mogelijk te verdienen inkomsten in andere als passend aangegeven
functies, dient tenminste een beknopte beschrijving te worden gegeven van
deze functies, van de belastingprofielen (in het licht van de eerdere
aangegeven medische beperkingen van de cliënt), én het met elk van die
functies te verdienen inkomen. De Raad is van oordeel dat het
arbeidsdeskundig rapport van N. te summier is geweest en een toelichting
behoefde. Het is de Raad bekend dat de rapportage van N. qua bondigheid
geen uitzondering vormt op hetgeen gangbaar is in de verzekeringspraktijk; dat
in talrijke gevallen de praktijk ook geen behoefte heeft aan uitvoerig
gemotiveerde bevindingen; dat arbeidsdeskundigen zich onder druk voelen
staan om slechts summier te motiveren en dat een gebrek aan motivering in de
praktijk wordt opgelost met een nadere toelichting, indien dat opportuun
voorkomt. Deze praktijk staat op gespannen voet met de
motiveringsverplichting van de arbeidsdeskundige, zoals deze uit de
gedragsregels voortvloeien.
Het advies van een arbeidsdeskundige is van groot belang voor de
besluitvorming over de (mate van) arbeidsongeschiktheid van de in opdracht
van een derde onderzochte “cliënt”. Het advies gaat dikwijls een eigen leven
leiden, al dan niet in gerechtelijke procedures, in toekomstige besluitvorming
40
over arbeidsongeschiktheid, en/of aanverwante vraagstellingen. De weging van
het uitgebrachte advies en de discussie over de juistheid van het advies dient
plaats te vinden op basis van de in of bij dat advies gegeven verantwoording,
en niet op achteraf nog opkomende gegevens uit een niet publiek toegankelijk
archief. De opdrachtgever moet uit het advies zelf kunnen afleiden of de
conclusies gevolgd kunnen worden. Voor de cliënt moet zichtbaar zijn, hoe met
in vertrouwen verstrekte privacygevoelige informatie is omgegaan..
Uitspraak 13, 1 december 2004
„De klacht dat beklaagde heeft nagelaten om aan C. te rapporteren dat F.
klager volledig arbeidsongeschikt acht, berust op een feitelijk juiste grondslag.
Nu beklaagde op gezag van de verzekeringsgeneeskundige van D. in zijn advies
aan C. aangeeft dat er geen belemmeringen meer waren om het verzekerde
beroep weer te kunnen gaan uitoefenen, had hij toch minstens mogen
aangeven, dat dit medische oordeel niet eensluidend tot stand gekomen was,
evenals op welke gronden dit deel van de bevindingen van de betreffende arts
juist niet zijn overgenomen in zijn advies, terwijl hij aan het andere deel van het
oordeel van die arts zoveel waarde hecht. De klacht is wegens dit
motiveringsgebrek dus gegrond..
Uitspraak 19 april 2007
„In de zaak (H./K., 1997) heeft de Raad uitgebreid aandacht besteed aan het
dossiercommentaar, dat hieronder nog eens wordt samengevat. Een
dossiercommentaar is een uitzondering op de hoofdregels van art 1.1 en 1.4
van de Gedragsregels (Oud), omdat daarbij de introductieplicht vervalt en de
bevindingen niet meer ten overstaan van de cliënt geverifieerd hoeven te
worden. De strekking van een dossieronderzoek is, dat er geen nieuw
feitenonderzoek plaatsvindt, maar dat integendeel uitgegaan wordt van de in
het ter commentaar toegezonden dossier vastgestelde feiten.
Omdat het dossiercommentaar een uitzondering is op de hoofdregels van de
Gedragsregels behoort het dossiercommentaar beperkt te blijven tot de vraag
of de toegezonden rapportage een deugdelijke basis is om de schade te
regelen. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt in een dossiercommentaar een
41
eigen uitspraak gedaan over de mate van arbeidsongeschiktheid en de omvang
van de schade. Dat wordt slechts anders, indien conclusies van het van
commentaar voorziene rapport voor correctie vatbaar op grond van de in dat
rapport gevonden feiten en de methode van onderzoek voor kritiek vatbaar is.
In dezelfde uitspraak heeft de Raad aangegeven, dat een dergelijk
dossiercommentaar, mits zakelijk en helder geformuleerd, zelfs als dat
commentaar uiterst kritisch is, niet snel strijdig zal zijn met de in de
Gedragsregels opgenomen voorschriften over de collegialiteit. De Raad acht
het onjuist dat beklaagde commentaar geleverd heeft op het onderzoek van
arbeidsdeskundige X zonder diens rapport te kennen..
Uitspraak 16 november 2007
„Indien van de registerarbeidsdeskundige een dossiercommentaar verlangd
wordt dan kan dit in beginsel niet meer bevatten dan kritiek op het te
becommentariëren onderzoek. Toelichting bij het onderdeel dat betrekking
heeft op dossiercommentaar. In de zaak (H./K., 1997) heeft de Raad uitgebreid
aandacht besteed aan het dossiercommentaar, dat hieronder nog eens wordt
samengevat. Een dossiercommentaar is een uitzondering op de hoofdregels
van art 1.1 en 1.4 van de Gedragsregels (Oud), omdat daarbij de
introductieplicht vervalt en de bevindingen niet meer ten overstaan van de
cliënt geverifieerd hoeven te worden. De strekking van een dossieronderzoek
is, dat er geen nieuw feitenonderzoek plaatsvindt, maar dat integendeel
uitgegaan wordt van de in het ter commentaar toegezonden dossier
vastgestelde feiten. Omdat het dossiercommentaar een uitzondering is op de
hoofdregels van de Gedragsregels behoort het dossiercommentaar beperkt te
blijven tot de vraag of de toegezonden rapportage een deugdelijke basis is om
de schade te regelen. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt in een
dossiercommentaar een eigen uitspraak gedaan over de mate van
arbeidsongeschiktheid en de omvang van de schade.
Dat wordt slechts anders, indien conclusies van het van commentaar voorziene
rapport voor correctie vatbaar op grond van de in dat rapport gevonden feiten
en de methode van onderzoek voor kritiek vatbaar is.
Ten aanzien van de op grond van deze Gedragsregel ingediende klacht en het
daartegen gevoerde verweer van beklaagde, dat zijn rapportage d.d. 27
42
februari 2007 slechts een dossierstudie of dossieronderzoek is en dus geen
dossiercommentaar, merkt de Raad het volgende op. De Raad vindt het door
beklaagde aangebrachte onderscheid tussen een dossierstudie en/of –
onderzoek en een dossiercommentaar gekunsteld en ook overigens niet
terecht aangevoerd. Indien beklaagde daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad
om in zijn rapportage geen uitspraak te doen over de mate van
arbeidsongeschiktheid van klaagster, had het op zijn weg gelegen om dit klip en
klaar in zijn rapportage tot uitdrukking te brengen. Nu laat het rapport, bij
gebreke aan een eenduidige benadering en transparantie omtrent de
kennelijke bedoeling van beklaagde, een andere conclusie toe. Ook het
Gerechtshof Amsterdam is blijkens zijn arrest van 5 juli 2007 dus van oordeel
dat beklaagde wel degelijk een oordeel heeft uitgesproken over de mate van
arbeidsongeschiktheid van klaagster. Ook de Raad is van mening dat beklaagde,
in tegenstelling tot zijn andersluidende bewering en opvatting, in zijn
rapportage wel degelijk aangeeft dat klaagster z.i. minder dan 40 %
arbeidsongeschikt is. Een dergelijke conclusie hoort niet in een toelichting,
noch in een dossiercommentaar. Voor zover beklaagde heeft bedoeld aan te
geven dat hij de mate van arbeidsongeschiktheid van klaagster niet kon en
wilde vaststellen had hij de passage: “het is echter wel gerechtvaardigd om te
concluderen dat op basis van de dossiergegevens ten aanzien van klaagster een
mate van arbeidsongeschiktheid voor het beroep van consultant van circa 17%,
althans in ieder geval minder dan 40% waarschijnlijk is”, achterwege moeten
laten. Door die conclusie wel op te nemen in zijn rapportage heeft beklaagde
een ernstige beroepsfout gemaakt. Beklaagde heeft een dossiercommentaar
geleverd, waarbij hij is overgegaan tot het doen van een uitspraak over de
mate van arbeidsongeschiktheid van klaagster, zonder klaagster zelf te hebben
gesproken. Daarmee heeft beklaagde zijn bevoegdheid overschreden en heeft
hij gehandeld in strijd met de Gedragsregel die voorschrijft dat een
dossiercommentaar in beginsel niet meer kan bevatten dan kritiek op het te
becommentariëren onderzoek..
Uitspraak 19 november 2007
„De Raad heeft er in het verleden herhaaldelijk op gewezen dat een
arbeidsdeskundige rapportage ingrijpende gevolgen kan hebben en ook voor
(langdurig) extern gebruik volledig, helder en duidelijk dient te zijn..
43
Uitspraak 12 juni 2008
„Uit de toelichting op artikel 1.4 Gedragsregels blijkt, dat relevante gegevens
getoetst moeten worden ten overstaan van de cliënt, maar daaruit blijkt niet
dat de arbeidsdeskundige zijn (volledige) rapportage op voorhand ter correctie
en inzage aan de cliënt moet doen toekomen. De handelwijze van beklaagde –
het toesturen aan klager van een gespreksverslag met de uitnodiging om de
daarin vermelde feiten te toetsen c.q. te corrigeren, is niet in strijd met de
Gedragsregels. De Raad merkt op dat het niet ongebruikelijk is dat de
arbeidsdeskundige zijn rapportage in concept aan de cliënt toestuurt met het
verzoek zonodig correcties en aanvullingen te leveren, teneinde te voorkomen
dat op basis van onjuiste gegevens conclusies worden getrokken, maar een
verplichting daartoe bestaat er op grond van de huidige Gedragsregels niet.
Met beklaagde is de Raad het eens dat hij wellicht beter de nadere reactie van
klager op het gespreksverslag had kunnen afwachten – hoewel klager op grond
van een aan hem door een adviseur van de VVAA verstrekt advies aangaf dat
beklaagde op basis van het gespreksverslag kon overgaan tot het opstellen van
het arbeidskundig rapport – maar dat betekent niet dat beklaagde door niet
langer te wachten klachtwaardig heeft gehandeld. In zoverre is de klacht
ongegrond..
Uitspraak 28 november 2008
„De Raad heeft reeds vele malen overwogen, dat een arbeidsdeskundige
rapportage verstrekkende gevolgen kan hebben tot in een verre toekomst, en
dat het daarom zorgvuldig, ter zake, en volledig moet zijn. De Raad acht het
een zeer ernstige omissie dat uit het verzonden rapport in het geheel niet
blijkt, dat het om een conceptrapportage ging en dat klager nog op de
bevindingen moest reageren..
Uitspraak 2 februari 2009
„De Raad acht de 4e klacht – onvolledige functiebeschrijving – gegrond. Nu
beklaagde tot een diametraal ander oordeel is gekomen over de mate van
ongeschiktheid voor de eigen functie – van volledig arbeidsgeschikt tot volledig
44
arbeidsongeschikt – had de zorgvuldigheid vereist dat er geen enkel
misverstand zou kunnen ontstaan over de precieze inhoud van de functie,
waarvoor hij klager volledig arbeidsongeschikt achtte. Dat moet uit de
rapportage blijken..
Uitspraak 27 februari 2009
„Het deskundigenoordeel kent o.a. de volgende onderwerpen: kan ik weer aan
de slag gaan met mijn eigen werk? kan ik weer aan de slag gaan met mijn eigen
aangepaste werk? kan ik ander werk doen in het eigen bedrijf? kan ik ander
werk doen in een ander bedrijf? Bij al deze vragen gaat het om de kern van het
arbeidsdeskundig handelen, namelijk om de weging van belasting in de in
aanmerking komende functies ten opzichte van de belastbaarheid van
werknemer. Van cruciaal belang in deze casus was derhalve dat er een
beschrijving van de belastende aspecten van het eigen werk werd gegeven en
verder van de belastende aspecten van de bij de eigen werkgever
voorkomende functies van administratieve kracht resp.
receptioniste/telefoniste. De Raad stelt vast dat in de door beklaagde
opgestelde arbeidsdeskundige rapportage een adequate beschrijving van
voornoemde belastende aspecten van zowel het eigen werk als van de functie
receptioniste/telefoniste als ook van de administratieve functie ontbreekt. De
Raad stelt vast dat beklaagde om tot haar conclusie te komen dat er bij de
eigen werkgever passende mogelijkheden waren niet veel meer heeft gedaan
dan de site te raadplegen van de organisatie van klaagster waarop kennelijk
vacatures voorkwamen van de voornoemde functies. Dit nu strookt naar
opvatting van de Raad niet met de door een arbeidsdeskundige in het kader
van een uit te brengen deskundigenoordeel in acht te nemen zorgvuldigheid.
Het in acht nemen daarvan betekent naar het oordeel van de Raad dat het op
de weg van beklaagde had gelegen om hoor en wederhoor toe te passen en
voorts dat beklaagde een onderzoek had dienen in te stellen naar de aard van
de opgeëiste functies en de belastende aspecten daarvan.
Ten overvloede merkt de Raad op dat de wijze waarop beklaagde als
arbeidsdeskundige inhoudelijk (lees: beargumenteerd) tot haar oordeel had
dienen te komen uitvoerig is vastgelegd in o.a. art. 5 van het professioneel
statuut arbeidsdeskundigen bij het UWV (lees: je moet weten wat het werk
45
inhoudt) en dat naar het oordeel van de Raad beklaagde niet heeft voldaan aan
de eisen die in het professioneel statuut dienaangaande zijn vastgelegd.
Beklaagde heeft ten onrechte nagelaten een beschrijving te geven van de
belastende aspecten van de bij werkgever voorkomende functies van
receptioniste/telefoniste en de functie van administratief medewerker in
relatie tot de belastbaarheid van de werknemer..
Uitspraak 1 september 2009
„Over de aan een dossiercommentaar te stellen eisen heeft de Raad zich in het
verleden herhaaldelijk uitgelaten (beslissingen 22 oktober 1997; 19 april 2007;
16 november 2007). Niet alleen dient uit de tekst, aanhef en opmaak van het
rapport volstrekt duidelijk te zijn, dat de rapportage slechts een
dossiercommentaar betreft. Ook inhoudelijk mag een dossiercommentaar niet
meer zijn dan dat. Dus geen nieuw feitenonderzoek, en geen (nieuwe)
vaststelling van arbeidsongeschiktheid of schade, tenzij dit rechtstreeks
voortvloeit uit de feiten, vastgelegd in het te commentariëren dossier of
rapport én uit de tijdens het dossieronderzoek gevonden fouten en in het
dossiercommentaar vastgelegde gebreken.
Omdat het dossiercommentaar een uitzondering vormt op de hoofdregel toetst
de Raad – teneinde misbruik te voorkomen – restrictief of aan deze
voorwaarden zijn voldaan. De beide rapporten van beklaagde voldoen niet aan
deze criteria en bevatten daarnaast aan aantal andere ernstige
tekortkomingen, zoals hieronder nader wordt uiteengezet. Allereerst is uit de
tekst, aanhef en opmaak onvoldoende duidelijk, dat de rapportages slechts een
dossiercommentaar zijn. In het rapport uit 2006 zou zulks uitsluitend kunnen
blijken uit de geformuleerde opdracht – hetgeen onvoldoende is – ; In het
rapport van 2008 is zelfs geen enkele aanwijzing te vinden dat het slechts om
een dossiercommentaar zou gaan..
Uitspraak 26 oktober 2009
46
“Voor wat betreft de door klager gesignaleerde onzorgvuldigheid van de
rapportage en het onvoldoende deskundige niveau daarvan brengt de Raad
nogmaals onder de aandacht dat de Raad het handelen van de
arbeidsdeskundige toetst aan de hand van de Gedragsregels. In beginsel
onthoudt de Raad zich van commentaar op de inhoud van de arbeidskundige
rapportage, tenzij vastgesteld wordt dat de rapportage niet voldoet aan de in
de Gedragsregels vastgelegde uitgangspunten en beginselen, zoals die hiervoor
zijn genoemd. Gelet op de inhoud van de rapportage alsmede op de door
beklaagde aan klager geboden mogelijkheid om de concept rapportage van
commentaar te voorzien, is de Raad niet gebleken van de onzorgvuldigheid en
van het ondeskundig niveau dat klager de arbeidskundige rapportage toedicht..
Uitspraak 22 januari 2010
„De Raad is van oordeel dat de klacht gegrond is. Door in zijn
(concept)rapportage ten onrechte te vermelden dat er sprake was van een Plan
van Aanpak en voorts dat de gemaakte afspraken worden vastgelegd in een
bijstelling van het Plan van Aanpak heeft beklaagde naar klaagster toe de schijn
gewekt niet onpartijdig te zijn. Door deze onjuistheden in zijn rapportage op te
nemen heeft beklaagde tenminste de schijn gewekt de onvolkomenheden in
het door werkgever tot dan toe gevolgde re-integratietraject te willen
verdoezelen resp. goedmaken. Zijn mededeling aan klaagster dat het
vermelden in zijn rapportage van de door hem gesignaleerde
onvolkomenheden in het re-integratietraject (“het buiten hangen van de vuile
was”) smeken is om een door het UWV op te leggen sanctie, is in dit opzicht
veelzeggend. Hoewel De Raad er begrip voor heeft dat beklaagde als
arbeidsdeskundige kijkt naar zijn einddoel, t.w. volledige terugkeer in eigen
werk en hij om die reden niet teveel wil terugkijken op het verleden, gaat het
niet aan om onjuistheden, die de schijn van partijdigheid wekken, in zijn
rapportage op te nemen. Dit klemt temeer omdat beklaagde te kennen heeft
gegeven zich ervan bewust te zijn dat zijn rapportage mogelijkerwijze ook bij
het UWV terecht zou komen, waar zijn rapportage (jarenlang) een eigen leven
gaat leiden..
Uitspraak RvT 28 februari 2011
47
Uit de rapportage moet duidelijk zijn op te maken op basis van welke relevante feiten en
omstandigheden de arbeidsdeskundige tot zijn oordeel is gekomen. Daarin passen geen
verwijzingen naar andere rapportages zonder de relevante bevindingen kort aan te geven. Aan
die voorwaarde voldoet het rapport d.d. 25 mei 2010 van beklaagde niet. Zo is niet duidelijk
van welke medisch vastgestelde beperkingen en mogelijkheden beklaagde is uitgegaan, en
door wie en wanneer deze beperkingen en mogelijkheden zijn vastgesteld. Louter
verwijzingen naar gesprekken, waarbij de bedrijfsarts zou hebben gezegd dat terugkeer van
klaagster binnen de vestiging de kans op herhaalde uitval serieus aanwezig is, is onvoldoende.
Dat geldt nog meer ten aanzien van de door beklaagde onder het hoofdje “vastgestelde
beperkingen”: “Zie medisch dossier belanghebbende bij de Arbodienst en de
evaluatieverslagen van de bedrijfsarts”. Op deze manier is voor niemand na te gaan van welke
beperkingen en mogelijkheden beklaagde is uitgegaan. Reeds om deze reden moet de Raad
vaststellen, dat beklaagde in strijd met de Gedragsregels SRA heeft gehandeld.
Uitspraak CvB 29 maart 2013
Het College is voorts van oordeel, dat de wijze waarop beklaagde zijn onderzoek heeft
ingericht onvoldoende is. Van hem had in dit geval mogen worden verwacht, dat hij, na zoals
gebruikelijk met beide betrokken partijen te hebben gesproken, onderzoek zou hebben
gedaan, van de gespreksverslagen een korte samenvatting zou hebben gemaakt en deze zou
hebben kortgesloten met partijen. Zeker nu sprake was van een gewijzigde opdracht waarvan
klager niet op de hoogte was en het gegeven dat het advies mogelijk verstrekkende gevolgen
zou hebben voor klager had het in de rede gelegen dat beklaagde aan beide partijen een
conceptrapport zou hebben toegezonden voor commentaar. Beklaagde heeft dit alles
nagelaten noch ervan blijk gegeven dat hij dit heeft overwogen. Dit handelen is laakbaar.
Uitspraak AT 18 juli 2014
Uit het rapport blijkt niet dat klaagster in feite een combinatiefunctie vervulde. Door dat
achterwege te laten is niet na te gaan of de conclusie van beklaagde juist is. De
werkzaamheden die behoren bij de beide functies verschillen immers op essentiële
onderdelen. Zo zonder nadere toelichting, die geheel ontbreekt, ziet het Arbeidsdeskundig
Tuchtcollege niet in waarom beklaagde achterwege heeft gelaten om die expliciete
onderverdeling te maken. Naar het oordeel van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege kan het
enkele feit dat de werkgever de functie als één geheel heeft betiteld niet afdoen.
Artikel 4 Financiële zorgvuldigheid
De arbeidsdeskundige is gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in
financiële aangelegenheden.
48
Toelichting
Dit artikel geldt voor alle financiële aangelegenheden in de uitvoering van het
beroep van arbeidsdeskundige. Zo kan het vervaardigen van een financiële
analyse deel uitmaken van een opdracht van de arbeidsdeskundige. De SRA
verwacht dan van de arbeidsdeskundige nauwgezetheid en zorgvuldigheid
waarbij hij de grenzen van de eigen deskundigheid goed in beeld houdt.
De SRA verwacht ook, indien van toepassing, dat de arbeidsdeskundige een
vergoeding voor zijn werkzaamheden in rekening brengt waarbij, indachtig de
vereiste nauwgezetheid en zorgvuldigheid, met alle omstandigheden van het
geval rekening is gehouden en de gevraagde vergoeding in redelijke en billijke
verhouding staat tot de geleverde inspanning.
Artikel 5 Het wekken van verwachtingen
De arbeidsdeskundige waakt ervoor verwachtingen te wekken die hij niet waar
kan maken.
Toelichting
Niet de arbeidsdeskundige, maar de opdrachtgever neemt de uiteindelijke
beslissing over de beoordeling of begeleiding van de cliënt. De
arbeidsdeskundige dient dan ook terughoudendheid te betrachten met
betrekking tot het wekken van verwachtingen die hij niet waar kan maken,
omdat niet hij, maar de opdrachtgever de uiteindelijke beslissing neemt.
Uitspraken
Uitspraak 24 november 2003
„Tijdens de mondelinge behandeling heeft mevrouw M. daarover verklaard,
dat zij gaande het gesprek het gevoel had gekregen dat het wel goed zou
komen. Deze subjectieve beleving is onvoldoende om overtreding van de
gedragsregel te kunnen vaststellen.
Blijkens de aangevallen rapportage zijn tijdens de bespreking d.d. 2 februari
2002 de beperkingen van mevrouw M. aan de orde geweest. N. concludeert tot
een arbeidsongeschiktheid van 25 % overeenkomstig het in de polis
49
vastgelegde arbeidsongeschiktheidsbegrip. Daarmee liep N. allerminst vooruit
op het door de verzekeringsmaatschappij in te nemen standpunt..
Uitspraak 11 oktober 2005
„De Raad heeft evenmin kunnen vaststellen, dat beklaagde bij de aanvang
verwachtingen heeft gewekt t.a.v. de uitkomst van haar onderzoek. Weliswaar
is komen vast te staan, dat beklaagde bij klager de indruk heeft gewekt, dat zij –
klager – volledig gelijk had m.b.t. haar aanspraken op interne re-integratie bij
haar eigen werkgever, doch niet is komen vast te staan dat zij heeft toegezegd
daartoe te zullen adviseren..
Uitspraak 3 januari 2006
„De Raad is tevens van oordeel dat de klacht, hiervoor genoemd onder nr. 6,
betreffende de verwachtingen die door beklaagde zouden zijn gewekt ten
aanzien van het door hem uit te brengen advies, ongegrond is. De Raad acht
deze klacht door beklaagde voldoende gemotiveerd weersproken, doordat
beklaagde stelt zich nimmer op dergelijke wijze te uiten in het contact met
door hem te beoordelen personen en dat hij zich ook tegenover klager niet
heeft uitgelaten over uitkeringspercentages dan wel anderszins verwachtingen
zou hebben gewekt ten aanzien de hoogte van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering. Nu uit geen enkel aan de Raad ter kennis
gebracht stuk blijkt dat beklaagde jegens klager verwachtingen omtrent de
mate van arbeidsongeschiktheid van klager heeft gewekt, dient ook deze klacht
ongegrond te worden verklaard..
Uitspraak 31 juni 2006
„In de onderhavige situatie heeft beklaagde bij klager nadrukkelijk het
vertrouwen gewekt dat hij geen positief advies inzake de ontslagprocedure zou
afgeven. Beklaagde was het immers naar zijn zeggen niet eens met het
voornemen van de werkgever om het dienstverband te beëindigen. Beklaagde
heeft dit ook nadrukkelijk zo met klager besproken, hetgeen door beklaagde
niet wordt ontkend.
Gelet op voornoemde Gedragsregel 2 (Oud) had het op de weg van beklaagde
gelegen zijn wijziging van standpunt met klager te bespreken, zodat deze bij
het voeren van verweer in de ontslagprocedure tijdig met de gevolgen hiervan
50
rekening had kunnen houden. Een dergelijk verweer werd door klager
vooralsnog achterwege gelaten omdat hij vertrouwde op een door beklaagde
uit te brengen negatief advies. Tevens oordeelt de Raad dat door beklaagde in
het gesprek op 1 juni 2004 ten onrechte verwachtingen zijn gewekt ten aanzien
van de inhoud en de gevolgen van het door hem aan de CWI uit te brengen
advies..
Uitspraak 3 mei 2007
„Evenmin kan worden ontkend dat de expliciete uitspraken van beklaagde
tijdens het eerste gesprek omtrent de te verwachten uitkomst van het
arbeidsdeskundig onderzoek door hem in een te vroeg stadium en te stellig
werden gedaan, zonder dat beklaagde daarbij voldoende nuancering heeft
aangebracht. Beklaagde heeft zich naar het oordeel van de Raad buiten de in
de Gedragsregels, in het bijzonder Gedragsregel 2 (Oud), neergelegde kaders
begeven door zich tijdens het eerste gesprek met klaagster uit te spreken over
de bij hem op dat moment bestaande verwachting dat klaagster op basis van
de herbeoordeling volledig arbeidsgeschikt zou worden verklaard..
Artikel 6 Geheimhouding
De arbeidsdeskundige betracht geheimhouding van de hem toevertrouwde
gegevens.
Toelichting
Krachtens de tot 1 oktober 2010 geldende gedragsregels van de SRA diende de
arbeidsdeskundige de verstrekte informatie vertrouwelijk te behandelen. Met
de huidige tekst heeft de Commissie Herziening Gedragsregels hierbij, zij het in
wat strakkere bewoordingen, willen aansluiten. Alhoewel arbeidsdeskundigen
afhankelijk van het terrein waar zij werkzaam zijn onderworpen aan
uiteenlopende wetten, rust op elke arbeidsdeskundige – hoe dan ook – in zijn
algemeenheid de geheimhoudingsplicht van de persoonsgegevens waarvan hij
ter uitoefening van zijn beroep kennis neemt.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) en
artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(SUWI). Te bedenken daarbij is dat de geheimhoudingsplicht van de
arbeidsdeskundige een bijzondere is in verband met – en door – de
51
verplichtingen die de arbeidsdeskundige heeft ten opzichte van de
opdrachtgever.
De geheimhoudingsplicht is – met betrekking tot ten behoeve van het UWV
werkzame arbeidsdeskundigen – strak vormgegeven in de zogenaamde
“medische beschikkingenregeling”. Op grond van die regeling mogen stukken
die medische gegevens bevatten door het UWV namelijk niet aan de werkgever
ter inzage of ter kennisname worden gegeven of toegezonden. Dat is alleen
anders als de werknemer daar schriftelijk toestemming voor heeft gegeven
(artikel e.v. 75 ZW, artikel e.v. 88 WAO en artikel e.v. 103 WIA). Uitgangspunt
van deze regeling is dat de werkgever alleen recht heeft op inzage, kennisname
of toezending van stukken die medische gegevens bevatten, indien de
werknemer hiervoor schriftelijke toestemming heeft gegeven. Voor de
arbeidsdeskundige beoordeling kan meer informatie vereist zijn. Het gaat dan
bijvoorbeeld om gegevens over de beperkingen die de werknemer als gevolg
van ziekte of gebrek ondervindt (bijvoorbeeld in de vorm van een
beperkingenpatroon). Vanuit het oogpunt van privacybescherming acht de
wetgever het verstrekken van (alleen) die informatie aan de werkgever niet
bezwaarlijk. De grens die wordt getrokken is dat gegevens over de aard van de
ziekte of de oorzaak van de beperkingen niet mogen worden vermeld (Vgl. MvT
Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, TK 1995-1996, 24 698, nr. 3, p. 52/53).
Verwerking van persoonsgegevens buiten het UWV loopt parallel aan dit
uitgangspunt.
Veelal gaat de arbeidsdeskundige bij de uitvoering van een opdracht uit van beperkingen die zijn
vastgesteld door een arts. Deze arts heeft daartoe dan de nodige medische gegevens verzameld,
nadat de cliënt daar toestemming voor heeft verleend aan de (andere) arts(en) die die medische
gegevens onder zich hebben.
Tot uitgangspunt geldt dat deze beschrijving van de beperkingen van de cliënt door de arts, ongeacht
in welke precieze vorm deze zijn beschreven (bijvoorbeeld de (kritische) FML, het FIS, een
inzetbaarheidsprofiel of een belastbaarheidspatroon), behoort tot de noodzakelijke
persoonsgegevens. Die gegevens moet de arbeidsdeskundige dus verwerken, zonder daartoe door de
cliënt te zijn gemachtigd (Vgl. Arbeidsdeskundig Tuchtcollege SRA 5 maart 2010).
52
De beperkingen vormen immers de bouwstenen van de werkzaamheden van de arbeidsdeskundige
in het maken van de weging tussen de belasting van de taak tegen de belastbaarheid van de cliënt
(Vgl. art. 2 van de Gedragscode van de SRA). Laat de arbeidsdeskundige achterwege om deze
beperkingen op te nemen in zijn rapportage, dan kan het welhaast niet anders dan dat zijn oordeel
onvoldoende verifieerbaar is (Vgl. Arbeidsdeskundig Tuchtcollege SRA 8 oktober 2012 en 19 oktober
2012).
Het is van belang om bij de verwerking van welke persoonsgegevens dan ook
steeds voor ogen te houden of uit de taak van de arbeidsdeskundige in het
gegeven geval de noodzaak voortvloeit dat deze worden verwerkt aan de
opdrachtgever. Dat betekent dus ook direct dat geen algemene richtlijnen
daarover zijn te geven. Wat in het ene geval immers noodzakelijk is, is dat in
het andere geval wellicht niet. De Handleiding Omgaan met Persoonsgegevens
door Arbeidsdeskundigen die is opgesteld in opdracht van SRA en NvVA werkt
de toepasselijke regelgeving per werkgebied van de arbeidsdeskundigen uit. In
die zin vormt deze dus een uitwerking van de geheimhoudingsplicht in art. 6
van deze Gedragscode.
Ter illustratie:
(i) De arbeidsdeskundige verneemt in het kader van een opdracht om
onderzoek te doen voor de acceptatie van een aanvraag voor een
verzekeringsovereenkomst dat aspirant-verzekeringnemer zijn vrouw heeft
vermoord. Dat is een persoonsgegeven waarop de WBP ziet, maar dat van
belang kan zijn in het kader van de opdracht. Dit mag dus worden verwerkt.
Stel echter dat de desbetreffende arbeidsdeskundige dat gegeven zou hebben
vernomen in het kader van de berekening van de omvang van de behoefte aan
huishoudelijke hulp, dan is het niet noodzakelijk om dat gegeven te verwerken.
(ii) Stel dat de arbeidsdeskundige bij cliënt verschijnt om in opdracht van een
aansprakelijkheidsverzekeraar het verlies aan arbeidsvermogen in kaart te brengen. De
arbeidsdeskundige heeft een FML ontvangen van de medisch adviseur, maar merkt tijdens het
gesprek dat cliënt diverse beperkingen heeft die daarin niet zijn beschreven. Wat moet hij nu doen?
De arbeidsdeskundige zal contact op moeten nemen met de medisch adviseur en zijn bevindingen
aan hem moeten voorleggen, alvorens rapport uit te brengen.
(iii) Stel dat de arbeidsdeskundige de opdracht ontvangt tot inschatting van het verlies aan
arbeidsvermogen en de huishoudelijke hulpbehoefte. Doorgaans zal hij daarbij dan een overzicht
53
ontvangen van de beperkingen die een arts heeft vastgesteld. Aan de hand daarvan zal de
arbeidsdeskundige dan zijn opdracht uitvoeren. Maar stel nu dat hij als bijlage bij de opdrachtbrief
het integrale medisch dossier van cliënt ontvangt. Dat komt in de praktijk soms voor. Dit zijn
gezondheidsgegevens in de zin van art. 21 Wbp. De arbeidsdeskundige mag die gegevens niet inzien,
tenzij de cliënt daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft gegeven. Het is namelijk twijfelachtig of
deze toestemming verondersteld mag worden. De vraag die rijst is of de cliënt zich een en ander wel
voldoende heeft gerealiseerd. De arbeidsdeskundige zal deze, als die toestemming ontbreekt,
moeten retourneren aan de verzender of deze in handen stellen van zijn medisch adviseur met het
verzoek om voor hem daaruit de beperkingen in kaart te brengen, zodat hij verder uitvoering kan
geven aan zijn opdracht.
(iv) Een verzekerde meldt zich arbeidsongeschikt bij zijn AOV-verzekeraar. De
verzekeraar stuurt na verloop van tijd een arbeidsdeskundige op pad met de
opdracht om de situatie te inventariseren. In deze opdracht wordt van de
arbeidsdeskundige verwacht dat hij ruim onderzoek doet en zich niet alleen
beperkt tot de medische gegevens. De sociale en bedrijfseconomische
gegevens worden besproken en in het rapport vermeld. In het midden gelaten
de bedrijfseconomische gegevens, vallen de sociale gegevens in ieder geval
onder de reikwijdte van de WBP. Indien en voor zover de arbeidsdeskundige
kan beargumenteren dat de gegevens die hij in zijn rapport verwerkt
noodzakelijkerwijs voortvloeien uit zijn taak, dan staat de WBP daaraan niet in
de weg.
(v) De arbeidsdeskundige krijgt de opdracht tot het vaststellen van de mate van
arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige dient er dan aldus ter afweging van belasting (van de
activiteiten) en belastbaarheid (van de cliënt) op toe te zien dat hij de beschikking heeft over
betrouwbare, actuele en verifieerbare (medische) gegevens waaruit diens (on)mogelijkheden in
voldoende mate blijken. Doorgaans zal de arbeidsdeskundige zijn werkzaamheden verrichten aan de
hand van de door een arts vastgestelde beperkingen. Deze vormen de basis van zijn onderzoek, zijn
daarvoor doorgaans noodzakelijk en mogen dus in het arbeidsdeskundig rapport worden verwerkt.
(vi) De arbeidsdeskundige verschijnt bij betrokkene om in opdracht van een
aansprakelijkheidsverzekeraar het verlies aan arbeidsvermogen in kaart te
brengen. Betrokkene merkt dat de arbeidsdeskundige het gehele medisch
dossier bij zich heeft en wijst erop dat hij daarvoor geen machtiging heeft
afgegeven. Hij weigert de arbeidsdeskundige die inzage te geven. In deze
situatie doet de arbeidsdeskundige er verstandig aan om de opdrachtgever
ervan in kennis te stellen dat betrokkene stelt geen machtiging te hebben
afgegeven. Alvorens zijn opdracht verder uit te voeren zal de
54
arbeidsdeskundige eerst nadere instructies van de opdrachtgever moeten
afwachten.
Uitspraken
Uitspraak 22 januari 2010
„De deskundigheid van de arbeidsdeskundige en de zorgvuldigheid die hij als
arbeidsdeskundige in acht heeft te nemen leiden ertoe dat hij op heldere en
zakelijke wijze zijn beroepshandelingen conform relevante bevindingen
rapporteert. Hij vermeldt de gronden waarop zijn conclusies berusten. In het
kader daarvan is het belangrijk dat er een goed en volledig beeld bestaat van
alle beperkingen van klaagster in relatie tot de belasting van het eigen
(aangepaste) werk. Klaagster heeft beklaagde deelgenoot gemaakt van een
bepaalde aandoening die zeker van invloed kan zijn op de mogelijkheden van
klaagster om op een bepaalde manier te moeten werken. Klaagster was ervan
op de hoogte dat de arbeidsdeskundige rapportage aan haar werkgever ter
kennis zou worden gebracht en heeft geen voorbehoud gemaakt ter zake het
vermelden van de door haar genoemde aandoening.
Het vermelden door beklaagde in zijn rapportage dat er bij klaagster sprake
was van een aandoening die van invloed zou kunnen zijn bij de
beroepsuitoefening van klaagster is dan ook niet in strijd met de hierboven
vermelde Gedragsregel..
Uitspraak 5 maart 2010
„De Raad is van oordeel dat deze klacht ongegrond is. Beklaagde heeft de
beschikking gekregen over de door de bedrijfsarts opgestelde FML, die
overigens geen medische gegevens bevat. Op de FML wordt aangegeven welke
fysieke en psychische beperkingen er bij een arbeidsongeschikte werknemer
zijn om in het algemeen gedurende een hele werkdag te functioneren. In het
kader van de Wet Verbetering Poortwachter hebben werkgever en werknemer
over en weer een verplichting om mee te werken aan re-integratie. Om aan die
verplichting te kunnen voldoen zal de werkgever inzicht moeten hebben in de
bij de werknemer bestaande klachten en beperkingen. Indien de werkgever
zich ter zake zijn verplichting tot re-integratie laat adviseren en bijstaan door
55
een arbeidsdeskundige, zal ook de laatst genoemde kennis moeten hebben van
de bij de werknemer aanwezige fysieke en psychische beperkingen om
gedurende een hele werkdag te functioneren. De i.c. door de bedrijfsarts
opgestelde FML verschaft de arbeidsdeskundige die kennis. Er is in het licht van
het bovenstaande dan ook geen sprake van door beklaagde illegaal verkregen
verouderde (medische) gegevens, temeer nu de FML pas één maand oud was
toen die in het bezit kwam van beklaagde. Wat dit laatste aspect betreft staat
bovendien onomstreden vast dat beklaagde, nadat zij in het bezit is gekomen
van de FML, nog enkele keren telefonisch contact heeft gehad met de
bedrijfsarts die haar adviseerde om samen met klaagster te onderzoeken in
hoeverre de FML nog actualiteitswaarde had. Het is vervolgens klaagster zelf
geweest die een gesprek met beklaagde over de in de FML opgenomen
beperkingen uit de weg is gegaan, hoewel zij tot het voeren van een dergelijk
gesprek (medisch gezien) zowel door de bedrijfsarts als door haar psycholoog
in staat werd geacht..
Uitspraak RvT 24 september 2012
De Raad laat bij de beoordeling van dit klachtonderdeel evenwel in het middel wie nu precies
de opdrachtgever tot het psychodiagnostisch onderzoek geweest is. Immers, zelfs uitgaande
van de lezing van beklaagde dat hij niet de opdrachtgever was, maar de school en beklaagde
het rapport (in zijn optiek) aldus slechts ter informatie ontving, dan nog acht de Raad onjuist
dat beklaagde het rapport heeft verspreid en heeft opgenomen in het digitale
verzuimprogramma.
Dat lag immers (ook dan) niet op zijn weg, omdat de school als opdrachtgever daar – in zijn
eigen lezing – reeds over beschikte. Daarbij wijst de Raad er op dat beklaagde ter zitting heeft
verklaard dat hij er van uitging dat de school (ook) een exemplaar van het rapport had
ontvangen. Beklaagde moet als arbeidsdeskundige geheimhouding betrachten van de hem
toevertrouwde gegevens, zoals artikel 6 van de Gedragscode SRA bepaalt. Blijkens de
toelichting op artikel 6 mag de arbeidsdeskundige alleen die gegevens verstrekken die
noodzakelijk zijn ter beoordeling van de aanspraak. Beklaagde heeft er noch in zijn
schriftelijke verweer, noch ter zitting blijk van gegeven dat hij deze afweging gemaakt heeft.
Uitspraak RvT 14 februari 2013
Klager heeft voorts geklaagd over schending van de geheimhoudingsverplichting. Tot
uitgangspunt geldt in dat verband artikel 6 Gedragscode SRA, waarin is bepaald dat de
arbeidsdeskundige geheimhouding betracht van de hem toevertrouwde gegevens. Blijkens de
toelichting op dit artikel mag de arbeidsdeskundige alleen die gegevens verstrekken die
56
noodzakelijk zijn ter beoordeling van de aanspraak. De Gedragscode SRA volgt daarbij de
Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). In dat verband wijst de Raad op er dat
beklaagde – kort gezegd – de volgende vragen werden gesteld: i) wat zijn de reintegratiemogelijkheden
van klager bij de eigen werkgever, en indien dit niet mogelijk is; ii)
welke mogelijkheden zijn er voor klager elders op de arbeidsmarkt; iii) wat is de beste reintegratieroute.
Gelet op het voorgaande dient beklaagde, als redelijk handelend
arbeidsdeskundige, de afweging te maken welke gegevens hij noodzakelijk acht om op te
nemen in zijn rapport. Zoals ook blijkt uit de toelichting op art. 6 Gedragscode SRA, is voor
het verwerken van (alleen) die gegevens de machtiging van klager niet nodig. Er bestond geen
noodzaak om andere gegevens omtrent de belastbaarheid van klager op te nemen, dan de door
de arts vastgestelde beperkingen (die beklaagde overigens ook in zijn rapport heeft
opgenomen) (Vgl. RvT SRA 19 oktober 2012 en 6 april 2009). Beklaagde heeft meer en
andere gegevens in zijn rapport opgenomen dan die welke nodig waren ter beantwoording van
de gestelde vragen. Daarbij is het een misvatting dat het slechts zou gaan om verwerking van
medische gegevens. Artikel 21 van de WBP verbiedt in dit verband immers elke verwerking
van persoonsgegevens die het noodzakelijke te boven gaat. In het rapport dat aan de klacht ten
grondslag ligt zijn passages te lezen dat klager naar zijn mening “getypeerd kan worden als
een hard werkende, loyale medewerker met een perfectionistische inslag die niet in staat leek
te zijn om uitsluitend te managen maar naar eigen inzicht geregeld even bijsprong om
processen niet te laten frustreren” en “het leveren van rapportages ten behoeve van het
management liep geregeld vertraging op” wat klager leek te compenseren met het maken van
lange werkdagen” en “zoals ik het nu kan inschatten is de uitvoer van het werk op de laatste
momenten meer op ad hoc basis geweest”. Al deze passages typeren naar het oordeel van de
Raad dat beklaagde ten onrechte voorbij heeft gezien dat beklaagde ter beantwoording van de
vragen slechts de weging moet maken tussen de belastbaarheid van de functie(s) tegenover de
belastbaarheid van betrokkene. En niet meer dan dat. Daarbij komt nog, dat beklaagde
desgevraagd ter zitting heeft beaamd dat een en ander niet heeft meegewogen in zijn
arbeidsdeskundige beoordeling. Dat betekent dus dat de verwerking van de bedoelde
gegevens (ook naar de eigen overtuiging van beklaagde) niet nodig is geweest. Daarmee staat
aldus vast dat beklaagde zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Ten slotte gaat
de Raad in op de verspreiding van het rapport. Het rapport dat beklaagde heeft opgesteld is,
naar inmiddels wel vast staat tussen partijen, naar klager en zijn werkgever gezonden. De
stelling van beklaagde dat hij doorgaans verifieert of de werknemer is gewezen op het
inzagerecht, ontgaat de Raad. Nog daargelaten, dat in het algemeen de vraag rijst of het
inzagerecht wel van toepassing is op de werkzaamheden van arbeidsdeskundigen, mist het
recht in dit geval toepassing. Het gaat immers om een onderzoek in verband met een lopende
arbeidsverhouding. Bovendien is gesteld, noch gebleken dat beklaagde en klager met elkaar
zijn overeengekomen dat beklaagde een conceptrapport zou opstellen en dat (als eerste) aan
klager zou voorleggen. Dat strookt overigens ook niet met de door beklaagde ter zitting
geschetste handelswijze. Naar beklaagde immers onbestreden heeft gesteld, laat hij de
verzending van zijn rapporten over aan bureau X, en is gebleken dat bureau X diens rapporten
direct aan werknemer en werkgever zendt. De Raad wijst er in dit verband overigens, ten
overvloede, op dat de Gedragsregels SRA ook niet tot het vervaardigen van een
57
conceptrapport verplichten. Dat het rapport aan werkgever en werknemer is verzonden, is dan
ook op zichzelf tuchtrechtelijk niet aan beklaagde verwijtbaar.
Artikel 7 Respect
De arbeidsdeskundige streeft naar een verhouding met andere
arbeidsdeskundigen, opdrachtgever(s) en cliënten die berust op respect.
Toelichting
Arbeidsdeskundigen kunnen verschillende belangen dienen maar delen
hetzelfde vak. Dat vak houden zij hoog door een professionele, respectvolle,
houding te betrachten ten opzichte van anderen: de bereidheid tot
samenwerking door een transparante en toetsbare opstelling over het al dan
niet volgen van de regels van het vak, waaronder ook deze Gedragscode.
Uitspraken
Uitspraak 16 maart 2010
„De Raad vindt de bewoordingen van de conclusie van beklaagde dat het
onderzoek van klaagster “niet adequaat” is geweest, vrij neutraal en niet
grievend. Deze kwalificatie doet geen afbreuk aan de reputatie van klaagster.
Het enkele feit dat beklaagde tot een ander oordeel dan klaagster is gekomen,
is dat evenmin. Mede naar aanleiding van het verhandelde bij de mondelinge
behandeling stelt de Raad vast dat het standpunt van klaagster er op neer komt
dat de onderlinge collegialiteit van Register-Arbeidsdeskundigen voor
beklaagde een verplichting schiep om in een geval als hier aan de orde (het
oordeel van beklaagde als UWV arbeidsdeskundige week af van het oordeel
van klaagster als door de werkgever ingeschakelde arbeidsdeskundige) op
voorhand contact op te nemen met klaagster.
Resteert dus nog de vraag of er sprake is van een schending van de in de eerste
volzin omschreven verplichting (= het streven naar het bevorderen van goede
collegiale verhoudingen) (Gedragsregels Oud) nu beklaagde niet heeft voldaan
58
aan de door klaagster voorgestane verplichting om op voorhand contact met
haar op te nemen ter zake zijn van haar afwijkende arbeidskundige oordeel. De
Raad stelt voorop het wellevender te hebben gevonden, indien beklaagde met
klaagster contact had opgenomen, om haar mee te delen dat hij tot een ander
oordeel was gekomen. Dat oordeel levert echter nog geen schending van de
betreffende Gedragsregel (Oud) op.
De Raad kan in de eerste volzin van opgemelde Gedragsregel (Oud) geen
verplichting lezen, dat twee arbeidsdeskundigen, die verschillend oordelen
over een gelijke casus, daarover onderling contact moeten hebben. Dat staat er
niet en vloeit ook niet noodzakelijkerwijs uit deze in de Gedragsregel wel zeer
ruim omschreven “verplichting” voort. Voor de uitleg van deze bepaling acht de
Raad richtinggevend de doelstelling van de SRA, te weten het scheppen en in
stand houden van waarborgen t.a.v. de kwaliteit van de beroepsuitoefening
van arbeidsdeskundigen en het beschermen van de belangen van een ieder in
de Nederlandse samenleving, die met de beroepsuitoefening van de Registerarbeidsdeskundige
in aanraking komt. In dat kader zijn immers de
Gedragsregels SRA opgesteld. Het is zeer goed mogelijk, dat
arbeidsdeskundigen – zorgvuldig, deskundig en onpartijdig – tot een
verschillend oordeel komen over een zelfde vraag in een zelfde casus. Dit moet
niet gemaskeerd, maar juist transparant gemaakt worden. De verschillen van
mening zullen toch primair moeten blijken uit de in het verslag van de beide
arbeidsdeskundigen beschreven methode van onderzoek en de motivering van
hun resultaten. Het is de Raad niet duidelijk, wat het door klaagster bepleite
(voor)overleg tussen de twee arbeidsdeskundigen daaraan kan bijdragen.
Kritiek op het onderzoek van een collega mag scherp zijn, mits ter zake en fair
en goede collegiale verhoudingen brengen o.a. met zich mee dat zulks mogelijk
is en gerespecteerd wordt. De Raad acht het denkbaar, dat er bijzondere
omstandigheden kunnen zijn, die in afwijking van bovenstaande wél tot
voorafgaand onderling overleg nopen. Naar het oordeel van de Raad is in casu
van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden die noopten tot het door
klaagster verlangde vooroverleg echter niet gebleken..
59
BIJLAGEN
Bijlage 1 gaat over de drie ethische basisbegrippen beginselen, gevolgen en
deugden. Het doel van deze bijlage is de lezer een historische toelichting en
plaatsbepaling van deze begrippen aan te reiken. Tegen die achtergrond
kunnen de begrippen op een eenduidige manier gebruikt worden in de dialoog
over moreel verantwoord handelen.
Bijlage 2 bevat de twee modellen die we gebruiken om tot morele besluiten te
komen. Deze bijlage heeft als doel de arbeidsdeskundige instrumenten aan te
reiken bij het nemen van morele beslissingen. In deze bijlage werd het model
niet meegenomen. Daarvoor wordt verwezen naar onze internetsite van de
SRA, http://www.register-arbeidsdeskundigen.nl/
Bijlage 3 bevat de vier cases waarover in de regiobijeenkomsten is gesproken.
Van elke case is een voorbeeldanalyse opgenomen. Het doel van deze bijlage is
de lezer te laten zien hoe je vanuit de drie ethische basisbegrippen op drie
verschillende manieren naar een case kijkt en welke ethische uitgangspunten
van de gedragscode daarbij een rol spelen. Dit geeft richting aan de morele
reflectie op het vak van arbeidsdeskundige.
60
BIJLAGE 1 ETHISCHE BASISBEGRIPPEN
In Deel 1 komen drie ethische basisbegrippen aan de orde: beginselen,
gevolgen en deugden. Aan die begrippen wordt in deze bijlage enige
achtergrondkennis gegeven via een kort historisch overzicht. Dit overzicht is
ontleend aan hoofdstuk 11 van: Rob van Es, Professionele ethiek. Morele
besluitvorming in organisaties en professies, 2011, Kluwer, Deventer. Daar zijn
ook de literatuurverwijzingen te vinden.
1. BEGINSELEN
Het perspectief van beginselen stelt als centrale vragen: „welke beginselen zijn
relevant in deze morele kwestie?. en „welke rechten en plichten spelen daarom
mee?.. Het beginselperspectief stelt ook de vraag: „is de gebruikte redenering
algemeen geldig?..
Een beginsel is een grondstelling of een overtuiging waar geen verdere
onderbouwing voor hoeft te worden gegeven. Praktisch handelen wordt
beoordeeld op de vraag of het voldoende overeenstemt met het
voorgeschreven handelen. Het accent ligt dus niet op de inhoud van de
handeling, maar op de vorm en de rechtvaardiging ervan. Het perspectief van
beginselen is te beschouwen als een vorm van juridisch denken over moraliteit.
Dat komt ook tot uitdrukking in afleidingen van beginselen: plichten en
rechten.
De morele wet
Plichten worden afgeleid van een beginsel dat gezien wordt als universeel
geldig. Deontos betekent plicht, daarom wordt ook wel gesproken van
deontologie: plichtenleer. Zo´n universeel geldig beginsel fungeert als een
morele wet. Dit is het perspectief van Immanuel Kant (1788): “De basis voor de
61
moraliteit vinden we in datgene wat alle rationele personen gemeenschappelijk
hebben, de Rede”. Deze morele wet is onvoorwaardelijk: zij is een ‘categorische
imperatief’. Kant gebruikt diverse formuleringen voor zijn imperatief; maar
twee ervan zijn in het bijzonder bekend en invloedrijk. De eerste formulering
luidt: “Handel zo dat je de ander ook altijd als doel en nooit alleen maar als
middel gebruikt”. Ofwel, behandel de ander met respect, als een persoon met
een eigen wil en verlangens. De tweede formulering luidt: “Handel slechts
volgens het beginsel waarvan je tegelijk kunt willen dat ze een algemene wet
wordt”. De regel die je voor jezelf hanteert ten opzichte van anderen, zouden
anderen ook ten opzichte van jou mogen gebruiken. De regel gaat op voor
ieder ander in vergelijkbare situaties. Deze formulering van Kant lijkt op de
gulden regel die we zowel in het christendom, de islam en in de leer van
Confucius tegenkomen. De precieze formulering verschilt van de ene leer tot
de andere, maar in de kern komt het neer op de bekende zegswijze: „wat gij
niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.. Als zodanig is de gulden
regel passief en zelfs wat angstig geformuleerd: de ondertoon luidt „pas op!..
Kant´s categorische imperatief is geformuleerd als een doelgerichte activiteit:
de ondertoon luidt: „toon het… uit overtuiging! In alle formuleringen gaat het
om wederkerigheid: je verplaatsen in de positie van de ander.
Rechten en plichten
Het gemeenschappelijke element in de twee formuleringen van de
categorische imperatief zien we terug in de plichten die er van af te leiden zijn.
Ook die plichten demonstreren een streven naar wederkerigheid. Behandel een
ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Handel volgens regels die ook door
anderen gebruikt kunnen worden. Kant streeft naar een rationele ethiek van
plichten. Daartoe hoort ook de plicht om respect op te brengen voor de
rechten van anderen.
Het basisidee achter rechten is dat individuen belangen hebben die
beschermwaardig zijn. Rechten zijn gericht op de onafhankelijkheid van het
individu. Als we zeggen dat iemand het recht heeft om iets te doen, bedoelen
we dat het verkeerd zou zijn ons ermee te bemoeien. Er dienen dus bijzondere
redenen te zijn om toch te interveniëren. We spreken daarom wel van rechten
als troeven in de contacten tussen het individu en de overheid.
62
Wie rechten serieus neemt, doet een beroep op een van de twee
onderliggende ideeën of beginselen. Het eerste idee is dat van de menselijke
waardigheid. Ieder mens kan in moreel opzicht vrij handelen en beslissen, en
heeft een intrinsieke waarde, een waarde op zichzelf. Daarom dienen we elkaar
te respecteren. Het tweede idee is dat van politieke gelijkwaardigheid. De
zwakken in de samenleving hebben minder gezondheid, zelfvertrouwen, kennis
of geld, maar ze kunnen aanspraak maken op dezelfde zorg en hetzelfde
respect van de overheid als de sterken.
Het hoeft geen betoog dan redeneren in termen van rechten vaak gaat over
aanspraken die nog niet gerealiseerd zijn. Rechten zijn vaak wenselijkheden die
als claim worden geformuleerd. De reikwijdte van die claims kan regionaal of
universeel zijn. In regionale rechten doet men een beroep op beginselen die
binnen een regio of cultuur worden erkend. In universele rechten wordt een
beroep gedaan op beginselen die wereldwijd erkenning zouden hebben en die
van alle tijden zijn, bijvoorbeeld de mensenrechten.
2. DEUGDEN
Het perspectief van deugden stelt als centrale vragen: „hoe moet ik leven?. en
„wie wil ik zijn?. In dit perspectief gaat het primair om karakter: ethos. Een
deugd, arete, is een weloverwogen „goede manier om in het leven te staan.
Met het oog daarop stelt het deugdenperspectief de vraag: „past wat ik doe in
deze context?..
Het juiste midden
Volgens Aristoteles (340 v.C.) houden deugden het midden tussen extreme
posities, die elk voor zich ondeugden zijn. Tussen ondeugden als
onbezonnenheid en lafheid is moed een morele deugd.
Tussen bluf en zwijgzaamheid is dat waarheidsgetrouwheid, en tussen
kruiperigheid en norsheid is dat vriendelijkheid. Andere morele deugden zijn
matigheid, rechtvaardigheid en zelfstandigheid. Steeds opnieuw is de morele
deugd het midden tussen twee extremen. Een ieder die plaatsneemt op een
bank waar al twee mensen op de hoekplaatsen zitten, maakt kans op het
populaire grapje: “…en de deugd in het midden!”. Dit is maar gedeeltelijk juist.
Morele deugden houden weliswaar het midden tussen extremen, maar dit wil
63
niet zeggen dat het precies het meetkundige midden is tussen beide
ondeugden. Het gaat er om het juiste midden te vinden. Dat zal de ene keer
dichter bij de ene, de andere keer dichter bij de andere ondeugd zijn, maar het
zal er nooit mee samenvallen. Het juiste midden kiezen betekent eigenlijk:
handel zoals je zou moeten handelen, overeenkomstig een regel die past bij de
praktijk van dat moment. Dat betekent dat we in het bijzonder moeten kijken
naar de context van de handeling.
Christelijke deugden
Thomas van Aquino (1273) voegde aan zijn interpretatie van Aristoteles enkele
christelijke deugden toe en legde een sterker accent op gewoontevorming.
Sommige deugden zijn al bij de geboorte meegegeven. Dit zijn de christelijke of
theologische deugden die het begrip van God mogelijk maken: geloof, hoop en
liefde. Andere deugden zijn gericht op de menselijke samenleving. Mensen
worden weliswaar gedreven door begeerten, maar deze zijn te reguleren via
morele deugden. De belangrijkste vier morele of kardinale deugden zijn:
verstandigheid, gerechtigheid, matigheid en dapperheid. Morele deugden
worden gevormd door gewoonte of habitus. Deugdzaam handelen vereist dus
gewenning en oefening.
Hedendaagse deugden
Hedendaagse deugden kunnen we volgens Steutel (1992) indelen in twee
soorten: deugden van rechtvaardigheid en deugden van zorg. Daarnaast
kunnen we, in navolging van Michel Foucault (1984), ook deugden van
zelfvorming onderscheiden. In deugden van rechtvaardigheid zijn we gericht op
algemeen moreel gedrag. De vier belangrijkste deugden van rechtvaardigheid
zijn billijkheid (of onpartijdigheid), oprechtheid (of eerlijkheid), trouw (of
loyaliteit) en respect. Het leidmotief is hier neutraliteit.
Deugden van zorg zijn gericht op het geluk en het welzijn van de medemens.
Voorbeelden van zulke deugden zijn zorgzaamheid (iemand structureel
onderhouden), behulpzaamheid (iemand incidenteel bijspringen), generositeit
of onbaatzuchtigheid, en liefdadigheid (geven zonder iets terug te willen). Het
leidmotief is hier verbondenheid.
64
In deugden van zelfvorming zijn we gericht op de ontwikkeling van eigen
persoonlijkheid. Hier komen de drie kardinale deugden van Aquino terug in
nieuwe benamingen: verstandigheid wordt nu vaak begrepen als
zorgvuldigheid, dapperheid als geestelijke moed en leergierigheid, en
matigheid als gedisciplineerdheid. Het leidmotief in deugden van zelfvorming is
persoonlijke verantwoordelijkheid.
Motivatie
De motivatie om gericht te zijn op een van deze deugden kan zeer variëren.
Soms is iemand werkelijk begaan met het lot van de ander of is het werkelijk te
doen om een billijk oordeel. Dan is er sprake van een intrinsieke motivatie; het
gaat de morele actor om de deugd zelf. Op andere momenten handelen we
deugdzaam omdat dit een gunstige invloed heeft op ons imago.
Deugdzaamheid is dan geen waarde op zich maar slechts een middel tot een
ander doel. Dan is er sprake van extrinsiek motivatie. Het gaat de morele actor
om strategisch handelen: niet de deugd maar de daarop volgende opbrengst is
de winst.
Professionaliteit
Verschillende van de voorgaande elementen – contextgebondenheid,
gewoontevorming, intrinsieke motivatie – komen op speciale wijze samen in
het werk van Alasdair MacIntyre (1981 en 1988). Hij ziet deugd als een
verworven menselijke kwaliteit die het mogelijk maakt het goede binnen ‘een
praktijk’ te bereiken. Een praktijk is een vorm van samenwerking die iets
specifieks produceert dat alleen volledig te herkennen en te begrijpen is door
deelnemers aan die praktijk. Het is het genoegen van het spelen in een
strijkkwartet of in een voetbalteam, dan wel het schaken, onderzoeken,
communiceren en adviseren op zichzelf dat motiveert. Mensen nemen deel aan
zo’n praktijk om haar intrinsieke waarde. En dat deelnemen gebeurt zorgvuldig:
er zijn regels voor elke praktijk en er zijn standaarden van voortreffelijkheid.
Het genoegen zit nu juist in het correct beoefenen van die praktijk en daarbij zo
goed mogelijk voldoen aan de standaarden van voortreffelijkheid. MacIntyre’s
opvatting van deugden als praktijken van intrinsiek waarde heeft sterke
overeenkomsten met het begrip professionaliteit. Het professioneel uitoefenen
van een vak vereist inzicht in de intrinsieke waarden ervan. Anders
65
geformuleerd: we kunnen professionalisme opvatten als een praktijk van
deugdzaamheid.
3. GEVOLGEN
Het perspectief van gevolgen stelt als basisvragen: „wat zijn de positieve en
wat zijn de negatieve gevolgen van deze (mogelijke) handeling?.. Een gevolg is
het resultaat van een handeling of van het bewust nalaten van een handeling.
Nu zijn niet alle resultaten van handelingen als zodanig bedoeld, want niet alle
effecten van handelingen zijn te overzien of te voorspellen. Toch moet telkens
opnieuw zo grondig mogelijk worden afgewogen welke positieve en negatieve
gevolgen een handeling heeft of vermoedelijk zal hebben. De handeling die het
meest goede of het minst slechte teweegbrengt, is te verkiezen. Het accent ligt
dus niet op de vorm maar op de inhoud. Het perspectief van gevolgen is te
beschouwen als een economische stijl van denken over moraliteit. Telos staat
voor doel en teleologie is als doelmatigheidsleer onderdeel van dit perspectief.
Centraal staat de vraag: „wat zullen in termen van gevolgen de voordelen en de
nadelen zijn?..
Verstandig genieten
Deze vraag speelt al een belangrijke rol in het denken van Epicurus (300 v.C.)
Hij zag geluk als het begin en het eind van een gezegend leven. Dat betekende
voor hem niet zoveel mogelijk genieten (hedonisme), maar zo verstandig
mogelijk genieten (epicurisme). Sommige plezierige ervaringen kun je pas
bereiken nadat je afziet van andere genietingen. Uiteindelijk was het doel
geestelijke rust te bereiken. Epicurus beoordeelde handelingen op de mate
waarin ze plezier opleveren en pijn vermijden, op korte en lange termijn. De
belangrijkste morele maatstaf was dus een afweging van voordelen en nadelen.
Kosten en baten
Gevolgen of resultaten worden vaak uitgedrukt in termen van kosten en baten
of nut. In die gevallen wordt ook wel gesproken van utilitarisme of utilisme. Nut
of ‘utiliteit’ was de eenheid waarin Jeremy Bentham (1798) het plezier en de
pijn van een handeling wilde uitdrukken. ‘De natuur heeft de mensheid
geplaatst onder het bestuur van twee soevereine meesters: plezier en pijn.’
Utiliteit betekent: nuttig in het stimuleren van plezier of geluk en in het
66
vermijden van pijn. Kwaliteitsverschillen spelen in zijn opvatting geen rol:
pulplectuur is evengoed als poëzie, zolang het maar evenveel utiliteit oplevert.
Aangezien ‘een ieder telt voor één, niemand voor meer dan één’, is gelijkheid
gewaarborgd, maar ook een zekere onverschilligheid. Het doel is utiliteit te
maximaliseren – wiens utiliteit is niet van belang. De samenleving dient te
streven naar ‘het grootste geluk van het grootste aantal’.
Kwaliteit en vrijheid
Dit calculerend utilisme wordt door John Stuart Mill (1861) aangepast op twee
punten. Hij brengt allereerst het verschil in kwaliteit weer terug: ‘sommige
vormen van plezier zijn wenselijker en waardevoller dan andere’. Er valt dus
een hiërarchie van plezier op te stellen. De juiste mensen om dat te doen zijn
‘competente rechters’, die de hogere en de lagere vormen van plezier kennen.
Zij zijn in staat een weloverwogen voorkeur uit te spreken. De tweede
aanpassing betreft het veilig stellen van de vrijheid van het individu. Het
grootste geluk van het grootste aantal mag nooit leiden tot ‘de terreur van de
meerderheid’.
BIJLAGE II. Zie Internet.
BIJLAGE III VIER CASUS EN ANALYSES
Casus 1 Re-integratie Jos
Betrokkenen
67
Jos werkte vele jaren bij een luchtvaartmaatschappij op een luchthaven. Hij is
geschoold op lbo niveau maar behaalde geen diploma´s. Hij voerde kleine
reparaties uit aan het interieur van vliegtuigen. Als hij met een bedrijfsbusje
onderweg is naar een vliegtuig wordt hij aangereden door een chauffeur van
een van de andere diensten. Sinds dat ongeval kampt hij met klachten die
horen bij een whiplash syndroom. Jos is vanaf de aanrijding volledig ziek thuis.
De arbodienst heeft wel een aantal pogingen gedaan om hem weer op het
werk te krijgen, maar dat is niet gelukt. Omdat het een letselschadezaak is,
vragen de verzekeringsmaatschappij en advocaat van Jos aan Willem Post van
arbeidsdeskundigenbureau Ad Movens de re-integratie te begeleiden. Jos is op
dat moment al gekeurd voor de WAO en wordt voor 65-80% arbeidsongeschikt
geacht.
Re-integratie mislukt
Willem Post brengt Jos op tijdelijke re-integratieplaatsen bij de
luchtvaartmaatschappij zelf. Deze pogingen stranden om uiteenlopende
redenen. Het werk past niet bij Jos, Jos vindt het te zwaar, Jos vindt het niet
uitdagend genoeg, de werkgever begeleidt Jos niet en er is niets te doen voor
Jos. Eigenlijk is iedere betrokkene na een jaar de zaak beu.
Tweede spoor, extern bureau
Door marktdruk moet de werkgever een vacaturestop inlassen, fors
reorganiseren en personeel ontslaan. Ook Jos. Men biedt hem een reintegratietraject
2e spoor waarvoor een extern bureau wordt ingeschakeld. Dit
bureau gaat twee jaar met Jos aan de slag en staakt dan de activiteiten.
Eindconclusie: Jos is niet gemotiveerd en heeft onvoldoende meegewerkt.
Initiatief Willem
Willem zet ook zijn vraagtekens bij de motivatie van Jos, maar vindt dat de
kwaliteit van de re-integratieactiviteiten onder de maat was. De veroordeling
van Jos („niet gemotiveerd; onvoldoende meegewerkt.) helpt ook niet.
De economische situatie is inmiddels verbeterd en bij de werkgever zijn
inmiddels ook weer vacatures. Willem weet te bewerkstelligen dat Jos
uiteindelijk wordt geplaatst in een passende functie waar hij fulltime aan de
slag is.
68
Jos klaagt
Jos is toch nog niet gelukkig. Hij had gehoopt dat hij na het ongeval in een
functie terecht zou zijn gekomen met meer uitstraling en niveau, die ook nog
eens meer betaalt. Dat is eigenlijk altijd de inzet van Jos geweest. Hij wilde
beter worden van de situatie. Jos laat de verzekeringsmaatschappij weten dat
hij nog steeds schade heeft. Zonder ongeval zou hij twee salarisschalen hoger
zitten en promotie hebben gemaakt naar een mbo functie.
Ad Movens krijgt de opdracht het carrièreverloop zonder ongeval te
onderzoeken en zet Willem Post op de zaak.
Vindt u het moreel verantwoord dat Willem deze opdracht krijgt/aanneemt?
Casus 1 Voorbeeldanalyse
Aan u als professionele collega wordt gevraagd of u het moreel verantwoord
vindt dat Willem deze opdracht krijgt/aanvaardt.
Wat zou een morele afweging kunnen zijn?
++ zijn afwegingen voor
— zijn afwegingen tegen
Beginselen
++ Een ieder die zo getroffen wordt door het lot, in dit geval Jos, verdient het
optimaal of maximaal gecompenseerd te worden.
++ Slachtoffer Jos heeft recht op onbevooroordeeld vervolgonderzoek.
— Je moet als samenleving profiteergedrag van mensen als Jos ontmoedigen.
Gevolgen
69
++ Eerdere poging om die compensatie te realiseren zijn om verschillende
redenen mislukt. Nu het wel gelukt is, kunnen we de opbrengsten voor Jos
maximaliseren.
++ Willem is al ingewerkt in deze kwestie, dat scheelt tijd en energie.
— Het onderzoek carrièreverloop zonder ongeval is onzinnig en een verspilling
van tijd en energie.
Deugden
++ Willem heeft professionele afstand gehouden en heeft de juiste houding om
het vervolgonderzoek tot een verantwoord einde te brengen.
— Van Willem kunnen we juist geen professionele distantie verwachten, want
hij „heeft zijn vraagtekens bij de motivatie van Jos..
Volgens de code zouden de volgende ethische uitgangspunten een belangrijke
rol in uw afwegingen moeten spelen:
1. Respect
2. Relevante informatie
3. Zelfkennis
7. Balans tussen betrokkenheid en distantie
Natuurlijk bent u uiteindelijk verantwoordelijk voor uw eigen afweging.
Daarop kan de SRA u wel aanspreken.
Casus 2 De Piloot in opleiding
De opdracht en de opdrachtgever
Arbeidsdeskundige Melker wordt gevraagd onderzoek te doen naar het
carrièreperspectief van een piloot in opleiding. De betrokkene is nu 23 jaar en
heeft op 19-jarige leeftijd een ongeval gehad waarbij hij cognitieve klachten
heeft opgelopen. Er is geen duidelijke oorzaak gevonden voor zijn klachten.
Betrokkene studeerde ten tijde van het ongeval aan een luchtvaartschool en
zat in de eerste fase van de opleiding. Melker weet dat zijn opdrachtgevers, de
70
aansprakelijke verzekeraar en de advocaat van betrokkene, op gespannen voet
met elkaar staan. Er spelen grote belangen in deze zaak.
Melker krijgt de opdracht om bij zijn onderzoek uit te gaan van het gegeven dat
betrokkene de opleiding met diploma zou hebben afgerond en dat hij er in zou
slagen een baan als piloot te vinden in de burgerluchtvaart.
Eerste initiatief
In het kader van zijn onderzoek vraagt Melker het studentendossier op bij de
luchtvaartschool. Hij heeft vooraf geen toestemming aan betrokkene gevraagd,
omdat hij ervan uitging dat deze hem niet zou worden gegeven – hij moest er
immers van uitgaan dat betrokkene de opleiding met goed gevolg zou
afronden. Het dossier wordt hem zondermeer toegestuurd.
Uit het dossier maakt Melker op dat het onwaarschijnlijk was dat betrokkene
de opleiding succesvol zou hebben afgerond. Betrokkene had van de opleider
zelfs het dringende advies gekregen om met de opleiding te stoppen.
Telkenmale was hij voor zijn theorie gezakt en ook bij de cases toonde hij zich
een zwakke leerling. Uit het dossier blijkt voorts dat betrokkene het dringende
advies van de opleider in de wind had geslagen en was doorgegaan met de
opleiding. Twee maanden na zijn besluit om door te gaan, overkwam hem het
ongeval.
Vervolg
Melker komt in gesprek met piloten die naast hun dagelijks werk deel uitmaken
van een sollicitatiecommissie. Deze personen vertellen Melker dat de kans dat
betrokkene, ook wanneer hij de opleiding zou afronden, aan het werk zou
komen als piloot nagenoeg nihil was. Daarvoor toonde het dossier uit de
opleiding te veel slechte aantekeningen.
Rapport
Melker rondt zijn onderzoek af. Hij concludeert In zijn rapport dat hij niet kan
voldoen aan de vraagstelling omdat zijn onderzoek heeft uitgewezen dat
betrokkene niet aan de slag zou zijn gekomen als piloot. Dit zal de schadeclaim
van betrokkene aanzienlijk verlagen.
71
Reactie
De advocaat van betrokkene is ontstemd en overweegt een klacht aan het SRA
omdat Melker zich niet aan de opdracht heeft gehouden en het
schaderegelingklimaat ernstig heeft verstoord.
Vindt u het gedrag van Melker moreel verantwoord? Waarom wel/niet?
Casus 2 Voorbeeldanalyse
Aan u als professionele collega wordt gevraagd of u het gedrag van Melker
moreel verantwoord vindt.
Wat zou een morele afweging kunnen zijn?
++ zijn afwegingen voor
— zijn afwegingen tegen
Beginselen
— Het is je plicht als arbeidsdeskundige je aan de regels van het spel te houden:
in dit geval je dient je aan je opdracht te houden.
— De betrokkenen heeft het recht om toestemming te worden gevraagd indien
de arbeidsdeskundige een persoonlijk dossier wil inzien. Melker laat dit na.
++ Het is je plicht als professional alle relevante informatie ter zake te
verzamelen.
Gevolgen
— Het is onacceptabel van Melker om het schaderegelingklimaat op deze wijze
te verstoren.
++ Duidelijk is geworden dat het uitgangspunt van onderzoek onjuist is.
Deugden
— Melker behandelt het slachtoffer met disrespect
— Melker gedraagt zich tactloos gezien de spanning tussen de advocaat en de
verzekeraar ++ Melker toonde zich een vasthoudend en doortastend
onderzoeker
72
Volgens de code zouden de volgende ethische uitgangspunten een belangrijke
rol in uw afwegingen moeten spelen:
1. Respect
2. Relevante informatie
4. Rechtvaardigheid
8. Zorgvuldigheid
Natuurlijk bent u bent uiteindelijk verantwoordelijk voor uw eigen afweging.
Daarop kan de SRA u wel aanspreken.
Casus 3 Peter weigert opdracht, wat doet u?
De verzekerde
Een 45-jarige systeemplafondmonteur (zzp-er) is tegen
beroepsarbeidsongeschiktheid verzekerd. Hij valt volledig uit met rug-, knie- en
heupklachten. Verzekerde was al eerder, na een ongeval, met vergelijkbare
klachten uitgevallen en na een revalidatietraject weer aan het werk gegaan. De
nieuwe uitval is twee jaar later.
AD Peter
De arbeidsdeskundige Peter bezoekt hem in verband met de beperkingenlijst.
Op basis van de vergelijking belasting – belastbaarheid wordt een uitkering
verstrekt.
Verzekerde stopt bij revalidatiecentrum
Verzekerde doorloopt op dat moment (op eigen initiatief) een reintegratieprogramma
bij een revalidatiecentrum. Er vindt overleg plaats tussen
de re-integratiecoach, de verzekerde en Peter. In dit programma wordt, gelet
op de verwachting dat de beperkingen blijvend zijn, gestuurd op re-integratie
in ander werk. Het programma bij het revalidatiecentrum wordt door
verzekerde afgebroken in verband met het uitblijven van succes.
Re-integratie traject
73
Peter zoekt overleg met de medisch adviseur. In dit overleg wordt vastgesteld
dat er een reële kans is dat deze man met dezelfde klachten in de toekomst
opnieuw zal uitvallen. Om dat te voorkomen meldt Peter de verzekerde aan
voor een traject via een re-integratiebureau.
Eigen initiatief medisch adviseur
Als deze verzekerde enkele maanden in het traject op weg is, laat de medisch
adviseur op eigen initiatief een specialistische expertise verrichten. Daaruit
komt naar voren dat er geen of nauwelijks beperkingen zijn vast te stellen.
Opdrachten aan Peter
Peter krijgt de opdracht verzekerde mee te delen dat er geen beperkingen zijn
waarmee hij zijn werk als systeemplafondmonteur niet zou kunnen verrichten.
Vanaf nu wordt een eigen bijdrage verwacht in het re-integratietraject. Peter
geeft aan dat hij dit niet zal doen.
De opdracht wordt daarop bijgesteld. Peter moet de verzekerde meedelen dat
de uitkering beëindigd zal worden en dat er nog tot aan de volgende fase van
het re-integratietraject door de maatschappij betaald wordt, daarna is het
afgelopen.
Ook voor deze aanpak voelt Peter weinig. Hij stelt dat het verstrekken van een
uitkering op basis van een beperkingenlijst een bevestiging is van
arbeidsongeschiktheid. Wil de maatschappij daarop terugkomen, vraagt dat
een meer zorgvuldige aanpak.
De maatschappij overweegt een andere arbeidsdeskundige te sturen.
U wordt gevraagd. Vindt u dat moreel verantwoord en gaat u daar op in?
Casus 3 Voorbeeldanalyse
Aan u als professional wordt gevraagd of u de „andere arbeidsdeskundige . wil
zijn. Vindt u dat moreel verantwoord en gaat u daar op in?
Wat zou een morele afweging kunnen zijn?
++ zijn afwegingen voor
— zijn afwegingen tegen
74
Beginselen
++ We dienen de inzichten uit een specialistische expertise serieus te nemen.
— Ingrepen van de medisch adviseur achter de rug om van de
arbeidsdeskundige zijn niet respectabel en dus niet acceptabel
Gevolgen
— Als ik er op in zou gaan, zou ik me akkoord verklaren met het gedrag van de
medisch adviseur (en dat is nu juist onacceptabel)
++ Als ik er op inga stel ik me in ieder geval coöperatief op en dat zal mijn
reputatie niet schaden
Deugden
— De zorgvuldigheid in het herzien van het oordeel „arbeidsongeschikt.
ontbreekt hier.
— Uit collegialiteit zou ik hier niet op ingaan: eerst moeten de betrokken
specialisten hun zaak weer procedureel op de rails krijgen.
Volgens de code zouden de volgende ethische uitgangspunten een belangrijke
rol in uw afwegingen moeten spelen:
1. Respect
4. Rechtvaardigheid
7. Balans tussen betrokkenheid en distantie
8. Zorgvuldigheid
10. Competenties
Natuurlijk bent u uiteindelijk verantwoordelijk voor uw eigen afweging.
Daarop kan de SRA u wel aanspreken.
Casus 4 UWV
Stresserend werk
75
De heer Versteegh werkt al jaren 40 uur per week bij detacheringbureau Agos.
Hij wordt voornamelijk bij gemeenten geplaatst. Lange tijd als medewerker
Wet Voorzieningen Gehandicapten en daarna als medewerker Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Sinds die verandering heeft
Versteegh het een stuk drukker. Hij is zich niet helemaal zeker in zijn werk. Hij
heeft geen bijscholing gehad en moest alle kennis over WMO zelf achterhalen.
Is zijn kennisniveau wel juist? De gemeenteambtenaren zijn evenmin goed
geïnformeerd, terwijl burgers massaal de gemeente bellen met vragen waarop
hij het antwoord niet goed weet. Het wordt Versteegh te veel en hij meldt zich
ziek met spanningsklachten.
De bedrijfsarts concludeert dat Versteegh geen stresserend werk meer mag
doen. De arts geeft de beperkingen weer in de functionele mogelijkheden lijst
(FML) en schakelt een arbeidsdeskundige in.
AD Heleen
De arbeidsdeskundige Heleen heeft eerst een gesprek met Versteegh die direct
aangeeft zich niet te kunnen vinden in de opgestelde beperkingen. Desondanks
zet Heleen haar onderzoek voort, bespreekt de beperkingen met de werkgever
en rondt haar onderzoek af.
AD Mariken
Op basis van de vastgestelde belastbaarheid zoals door de bedrijfsarts
aangegeven komt Mariken, de arbeidsdeskundige van de Arbodienst, tot de
conclusie dat er voor Versteegh geen passende werkzaamheden bij Agos
voorhanden zijn. Versteegh verzoekt het UWV om een deskundigenoordeel.
Mariken maakt alleen een conceptrapport en wacht de bevindingen van dit
deskundigenoordeel af.
Het conceptrapport heeft derhalve nog geen status, maar is wel in het bezit van
Versteegh. Hij voegt het bij de aanvraag voor een deskundigenoordeel.
AD Arend
De verzekeringsarts van het UWV conformeert zich aan de FML van de
bedrijfsarts.
76
Arend, de arbeidsdeskundige van het UWV, wordt gevraagd nader onderzoek
te doen naar de arbeidsmogelijkheden voor deze werknemer. Hij raadpleegt
het CBBS en selecteert functies die bij de Agos, werkgever van Versteegh, zijn
geanalyseerd en daar ook voorkomen. Vervolgens raadpleegt Arend het
conceptrapport van Mariken en geeft aan dat in tegenstelling tot het daarin
gestelde er wel passende werkzaamheden bij Agos aanwezig zijn. Dit zonder
ruggespraak met Mariken.
Mariken verneemt dat het deskundigenoordeel tot de conclusie komt dat er
voldoende re-integratiemogelijkheden bestaan bij Agos. Tegelijk hoort ze van
Heleen dat Arend familie is van de heer Versteegh.
Is er sprake van moreel laakbaar gedrag? Zo ja, bij wie en waarom?
Wat zou u doen als u Mariken was?
Casus 4 Voorbeeldanalyse
Is er in deze casus sprake van moreel laakbaar gedrag?
Wat zou een morele afweging kunnen zijn?
++ zijn afwegingen voor
— zijn afwegingen tegen
+/- zijn afwegingen ertussenin
Beginselen
++ Bij Arend: Je hoort als professional niet je eigen familieleden te
representeren; daarmee komt de onpartijdigheid in het geding.
Gevolgen
+/- Bij Mariken: Een rapport zonder status laten maakt het wel heel
gemakkelijk het te „overrulen..
Deugden
77
++ Bij Arend is er de schijn van belangenverstrengeling met familielid
Versteegh. Maar zeker is dat niet en nader onderzoek is nodig.
+/- Bij Mariken is er onzorgvuldigheid in het hanteren van het concept rapport.
Ze moet dit aan Versteegh hebben gegeven…
+/- Arend houdt geen ruggespraak en „overrules. Mariken. Dat is onsympathiek
en niet collegiaal.
Volgens de code zouden de volgende ethische uitgangspunten een belangrijke
rol in uw afwegingen moeten spelen:
2. Relevante informatie
6. Afweging van belangen
7. Balans tussen betrokkenheid en distantie
10. Collegialiteit
Natuurlijk bent u uiteindelijk verantwoordelijk voor uw eigen afweging.
Daarop kan de SRA u wel aanspreken.